35 jaar geroepen – persoonlijke overdenkingen bij 35 jaar predikantschap

Het is 14 juli als ik aan dit stuk begin te schrijven. Op deze dag precies 35 jaar geleden werd ik in Kinderdijk bevestigd als predikant in Alblasserdam en Nieuw-Lekkerland. Mijn gedachten gaan terug naar mijn roeping. Lange tijd vond ik gepraat over roeping al gauw onzuiver, ik was gewapend met een gezond wantrouwen ten aanzien van alle menselijke motieven. In bevindelijke kringen lijkt roeping soms een soort machtsfactor, waarmee men elke kritische noot van zich afhoudt. Ook evangelische leiders beroepen zich soms op de Heer en houden zo kritiek van zich af. In die valkuilen wilde ik niet terecht komen. De keerzijde is, dat we als gereformeerden roeping te rationeel kunnen benaderen. Ik probeer altijd een evenwicht te zoeken, ook ‘zakelijke’ overwegingen zijn legitiem. Misschien mede door het verloop van mijn bestaan als predikant ben ik weer op zoek gegaan naar de oorsprong en geschiedenis van mijn eigen roeping. Ik ben nog steeds predikant, met hart en ziel, maar inmiddels zonder gemeente. Wat is dan roeping?

Kansels als kastelen

Al op jonge leeftijd kwam bij mij het verlangen op om dominee te worden. Ja, we speelden kerkje: staande op een stoel die voor de gelegenheid preekstoel heette, sprak ik de verzamelde menigte toe, mijn broertje en zusjes, die aandachtig luisterden. Wat een heerlijk gevoel, iedereen die naar jou opziet! Wat een valkuil ook als je daar later niet dieper over zou hebben nagedacht: het gevoel van macht, omdat jij alleen spreekt en iedereen moet luisteren.

Hebben zulke kinderlijke fantasieën iets te maken met roeping? Ja, ik denk serieus van wel. Diep in mij voelde ik dat verlangen, al kon ik op dat moment nog niet overzien wat dat zou gaan betekenen. Dat verlangen was gebaseerd op naïeve beelden. Daar kwam bij dat je op het dorp waar ik opgroeide als je ‘goed kon leren’ al gauw als potentiële dominee werd gezien. Mits dat wel samenging met een soort houterigheid, die men in die dagen aan dominees toekende. Studeerkamergeleerden met een hoed voor wie ieder de pet afnam. Nu, die sociale onhandigheid had ik al: als kind was ik een denker die wel goed kon leren maar me vaak verlegen voelde met m’n slungelige lijf, zodat ik altijd als laatste gekozen werd in elk voetbalpartijtje. In die zin leek ik al aardig voorgesorteerd voor het soort dominees waarvan velen kennelijk zo’n beeld hadden.

Ik voelde me ook eenzaam: ik zou niet graag openlijk toegeven dat dominee zijn mij inderdaad prachtig leek. Ook al kon ik nog nauwelijks benoemen wát me daar dan zo prachtig aan leek. Dus sprak ik al die ooms en tantes die zeiden dat ik ‘vast wel’ dominee zou worden hartstochtelijk tegen: ík niet! Nee, liever wilde ik er bij horen, meekomen met die vlotte praters die de lachers op hun hand hadden, horen bij die sportievelingen die hard konden rennen en voetballen. Maar in mijn eigen geheime gedachtewereld bleef ik wel degelijk geloven dat ik dominee zou worden. Ik had stiekem grote interesse voor de Bijbel, op de knapenvereniging schreef ik inleidingen als preken. De Korte Verklaring (helemaal niet kort en zeker geen jeugdlectuur) ging daarbij open. Mijn vader leerde me hoe je zo’n boek kon gebruiken. Hij bezat ook nogal wat theologische boeken, waar ik met ontzag naar (en soms in) keek. En ’s zondags keek ik met even groot ontzag op naar die dominees daar hoog op de kansel, als op een kasteelmuur met kantelen, een onneembare vesting van zekerheid en waarheid. Want die vastigheden zocht ik wel, bewust of vaker onbewust.

Identiteit zoeken

Zo kwam ik op de middelbare school, de periode waarin je jezelf moet gaan uitvinden. Uit alle macht deed ik mijn best om bij de populaire jongens van de klas te horen. Dat lukte nog vrij aardig ook, zelfs bij meisjes was ik in beeld. Meisjes vond ik altijd al een zeer interessante mensensoort, vooral omdat ik met meisjes vaak tot diepere gesprekken kwam. Jongens vond ik vaak maar oppervlakkig, erg vol van zichzelf, net als zoveel mannen. Ook dat bleek later een element in mijn roeping: verlangen naar diepgang en eerlijke gesprekken waarin iemands kwetsbaarheid er kan zijn.

Toch bleef ik heel die periode op de middelbare school die trek naar het ambt nog steeds hevig ontkennen. Ik speelde de nar en had aanhangers. Maar toen naderde het eindexamen: en wat daarna? Ik wist het niet. Op één van de allerlaatste schooldagen vroeg onze godsdienstleraar (toevallig ook een dominee) wat we na ons examen gingen doen. Kort daarvoor had ik intensief nagedacht, en zelfs tests gedaan: moest ik met m’n eenzijdige Alpha-pakket toch maar geschiedenis gaan studeren, of een taal? En dan? M’n leven lang voor de klas? Nee, ik wist: ik wil mensen helpen, maar dan ook op de diepst mogelijke manier. Want diep, dieper, diepst, dat hoorde bij mij, met minder nam ik geen genoegen. Dus moest het toch dominee worden, zo had ik dan maar besloten. Toen het mijn beurt was in dat vragenrondje zei ik dat. Jíj?!!, spuugde de dominee-godsdienstleraar. Het was duidelijk: de provo van de klas die ik inmiddels was, die zag je toch niet op de preekstoel, met z’n lange haar en dumpkleding?

Maar dat wat ik als kind al in mijn hart droeg, liet zich niet verloochenen. Ik hield van de Bijbel, verlangde ernaar om daar steeds dieper in te spitten, er was ook geen moment in mijn leven geweest waarop ik me niet bewust was van Gods aanwezigheid, ook al was ik zelf soms wel ver van hem. En ik was diep doordrongen van het geloof dat Jezus de weg, de waarheid en het leven is: de enige weg tot het echte leven. Dat wilde ik mensen bijbrengen, en vooral mensen die hem nog helemaal niet kennen. Ik droeg als jongvolwassene ‘het heil voor de wereld’ in mijn hart, om niet te zeggen op mijn nek! Ik kon er niet onderuit, ik wilde, nee, ik moest naar de theologische universiteit. Ik wilde, nee, móest dominee worden. Zo vond ik op de middelbare school iets van een duidelijke identiteit: wie ik ben, wat ik wil, het lukte om dat helderder te krijgen.

Vorming en verdere zoektocht

Die zomer werkten we voor het eerst mee met een campingproject van E&R. Dat bleef ik in de jaren daarna doen, elke zomer een aantal weken. Ik vond het niet alleen maar prachtig, ik vond vooral dat ik dat móest doen (de redding der mensheid immers). Ik leerde er veel: misschien wel het meest dat je dat prachtige evangelie nooit moet en nooit kunt opdringen. En dat het delen van Gods liefde is als het tonen van een kostbare maar ook kwetsbare schat, die je stapje voor stapje onthult naarmate je ziet dat het past binnen de relatie die je met die mens opbouwt. Hier begon mijn missionaire ontwikkeling die uiteindelijk zou uitmonden in een houding: van ‘pretentie naar presentie’. En die me in mijn predikantschap bij is gebleven als een zoeken van de ziel van iedere medemens, vooral op en over de rand van de kerk.

Zo werkte er iets in mij, een drang, een verlangen, een heilig moeten. Is roeping zoiets? Dat je heel diep in je hart al weet (denkt te weten) wat God met je wil? En dat je die roeping als persoonlijk verlangen koestert, soms tegen wil en dank? Komt zoiets uit jezelf, of komt het ‘van boven’? Ik geloof dat dit geen zuivere tegenstelling is of hoeft te zijn. Dat kinderspel kan een kinderlijk beeld worden, die dominee hoog op die machtige kansel. Dat jeugdbeeld kun je verwerpen omdat vooral ouwe tantes je die kant op wilden hebben (maar was dat eigenlijk niet meer dan een foute grap?). Dat diepe vreten in jezelf, dat wroeten in vragen over wat ik moet met mijn leven en dat ik mijn gaven toch ‘zinvol’ moet besteden, al die dingen gaven me toch een diep besef van verantwoordelijkheid. Ik wilde, nee, ik moest. Van mezelf, nee, van God zelf!

Zo leidde mijn weg naar ‘Kampen’. Ik begon aan de opleiding, nog altijd binnen de beelden van een heel kleine wereld van dominees hoog op kansels. Al gauw begon theologie mij mateloos te boeien. Dat je mag graven en spitten in de bron waar je zelf uit voortkomt, dat vond ik een groots genot en voorrecht. De kritische vragen bleven niet uit, sterker nog daarin ontdekte ik mijn ware drijfveer. Diep, dieper, diepst. Alles willen weten, doorgronden, of op z’n minst tot het diepste niveau uitspitten, doordenken, erop reflecteren. Ik ontdekte mijn diepste drijfveer: het christelijk geloof te willen overdragen, geloofwaardig, relevant, toegankelijk, toegepast op deze tijd. Hermeneutiek, zo weet ik nu, was mijn echte verlangen: de geloofstraditie te kunnen vertalen naar nu, toepassen op nu. Er was en is bij mij een diepe behoefte aan doorvragen, naar de vragen achter de vragen, doordenken tot op het bot, de ‘hardware’. Misschien een drang naar vrijheid te diepste, vrij kunnen denken zonder dat iemand ‘halt!’ roept en de deuren voortijdig dichtgooit.

De ‘pastorie’!

Zo rondde ik uiteindelijk, na zeven jaar studie en veel sociaal oponthoud in het studentenleven, mijn studie af. Met als hoofdvak ethiek, omdat ik daarin die vertaalslag vond, van het aloude Woord naar het leven van nu. En met filosofie en dogmatiek als bijvakken, als heipalen links en rechts, de grondslagen en de diepte van het verder denken en doorzoeken. Er was vreugde: mijn jeugddroom die spoedig in vervulling zou gaan. Gingen die meewarige tantes nu toch gelijk krijgen? Ik die altijd riep ‘ík níet’!, ik ging op weg naar het domineeschap… Samen met mijn geliefde, die ik vond in het jeugd- en vormingswerk van de kerk, verlangde ik naar een plek in Gods kerk. Samen gingen we ervoor, met groot idealisme, met naïef vertrouwen, met jeugdig geloof. En misschien nog steeds niet wakker gekust uit mijn jeugddroom…

Maar toen, pats-boem! Ik werd ernstig ziek, vlak voordat we de ‘pastorie in zouden gaan’. Diepe vertwijfeling opnieuw: wilde God me dood hebben? Nu ik op het punt stond mijn levensroeping en levensverlangen te gaan volgen? Dat kon toch niet waar zijn?! God, ik wil toch iets goeds, iets moois?! Dat gaat u me nu toch niet op de valreep afnemen?! Deze vragen tuimelden door ons hart en leven. Ik was opstandig, boos. Anderen baden toen ik het zelf niet wilde of kon. Veel steun kwam van de universiteitsgemeenschap in Kampen, waar ik doctoraal examen deed midden tussen uitslagen van onderzoeken.

Alles kwam goed, dat wil zeggen: de ziekte werd operatief en met preventieve controles teruggedrongen. Maar die ziekte zat vanaf toen wel in mijn hoofd gebeiteld. Je kunt dus zo maar van de ene op de andere dag de weg richting de dood in moeten slaan… Dat besef heeft me nooit meer verlaten. Elke dag is een cadeau van genade nu, al erken ik dat ik dat bij het verder gaan van de tijd niet altijd meer zo intens beleefde. We danken God dat ik door mocht, dat we een gezin mochten vormen, de pastorie mochten bewonen, en dat ik pastor mocht worden voor Gods kudde.

Wat is roeping? Roeping heb je dus niet op zak, het wordt nooit vanzelfsprekend. Er zijn voortdurend tegenstemmen, ervaringen die je tot de diepste vertwijfeling brengen. Maar het worden allemaal ervaringen die je meeneemt in je toolkit. Ook de kanker: zittend aan talloze ziekbedden in ziekenhuizen en hospices mocht ik een gids zijn voor mensen die de dood in de ogen zagen. Ook zo werd mijn roeping weer bevestigd: ik mag mensen helpen hun weg met Jezus te gaan.

Van kinderdroom naar volwassen roepingsgeloof

Hoe onderscheid je die kinderdromen van een echte roeping van Godswege? Zijn er niet altijd ook onzuivere motieven, ik op die stoel, later dat beeld van die machtige kansel als een vesting? Zoek ik geen compensatie voor mijn eigen eenzaamheid, van er niet bij horen, altijd als laatste gekozen in het voetbalteam, onhandig met de bal? Ik las enkele jaren geleden het boek Paradoxaal Leiderschap van Rein Nauta, het gaf antwoorden op dergelijke vragen. Bevrijdend als je kunt erkennen: ja, er zijn allerlei, gemengde motieven. Wat zijn zuivere motieven, als niets van wat we doen en denken ooit vrij is van hardnekkig eigenbelang en halsstarrige eigendunk? Juist de geestelijk leider dient zich daarvan bewust te zijn, erop te reflecteren. Maar geheel zuiver word je nooit. En God zou God niet zijn, als hij toch niet met ‘kromme stokken rechte slagen’ weet te maken. Hij zet mensen in zoals ze zijn, Simsons en Mozessen, Petrussen en Paulussen, met hun opvliegende karakters, hun passie en strijd. Zondige mensen die zijn werk mogen doen. Zo doet hij dat.

Je geroepen weten, dat is dus allereerst: doordrongen zijn van je eigen onwaardigheid. Vele leiders en profeten in de Bijbel geven een inkijkje in hun innerlijke strijd, tussen niet willen en toch gehoorzamen, zich onwaardig voelen maar uiteindelijk niet anders kúnnen dan gehoorzamen en gaan (Amos, Ezechiël, Jeremia, Jona; en zelfs David en Petrus mannen naar Gods hart ook). Dat besef van die onwaardigheid, dat gaat je leven lang met je mee. Het is die lastige tegenstem die zegt: wie ben jij dat je dit doen mag?

Maar in de tweede plaats dan ook: geloven dat Gód je waardig acht. Die stem van vertwijfeling bleef elke zondag opnieuw in mijn hart weerklinken. Maar in mijn gebeden voor de diensten kwam ook Gods hand elke keer weer naar me toe: ga nu, ik ben bij je, spreek mijn Woord. God die mij waardig achtte overwon mijn onwaardigheid, ook via die iconische handdruk van ‘ouderlingen van dienst’, en nog veel meer als ik daarna kon zeggen “Onze hulp is de naam van de HEER”!

Ik voel me dus geroepen, maar wéét me ook geroepen, ik gelóóf dat het zo is. Dat weten is in gebed geboren, in gesprek met wijze en betrouwbare medechristenen. Dat weten is vaak genoeg in de crisis gekomen, juist op momenten dat ik dacht tot grote hoogten te zijn gestegen. Zoals toen ik dominee werd in Amsterdam. Wat een euforie: ík dominee in de hoofdstad van Nederland! Maar wat een verschoppeling voelde ik me een paar jaar later, toen in discussies in de krant onze samenwerking met Amerikaanse straatevangelisten zwaar veroordeeld werd. Ik fietste eens over de grachten en dacht: wow!, ik fiets over de grachten van Amsterdam, de zon in de linden, goudkleurige blaadjes neerdwarrelend. Maar een moment later overviel het me: wat doe ik hier, wat kan ik hier eigenlijk doen, wat denk ik nou helemaal?! Midden in die momenten van vertwijfeling kwam ik toch altijd weer op de vaste bodem van… mijn roeping! Die roeping, dat gelóóf, hield me als ik door die dalen ging overeind. Ik kan en ben niets, God acht me waardig, hem wil ik dienen!

De crisis werd heviger. In een latere periode werd ik aangevallen op mijn pastorale liefde voor mensen in de knel, vooral homo’s. Dat ging heel ver, een haastig samengesteld clubje ouderlingen spande tegen me samen om me ‘weg te krijgen’. Dat lukte ze, bijna. Maar ik wist: ik ben geroepen! Als ik de liefde van Jezus zo diep voel, al is het niet voor mijzelf dan wel voor die kwetsbare mens, dan moet dat van God komen, diep en echt. Weer later kwam er ‘allerlei kritiek’. Kritieklóós werd dat doorgesluisd en bij mij over de schutting gegooid, ik stond alleen en een echte gezamenlijke zoektocht naar wat er echt aan de hand was kwam er niet.

Maar hebben die crises de stem van mijn roeping tot zwijgen gebracht? Geen moment! Heb ik mezelf er laf achter teruggetrokken? In alle oprechtheid heb ik geprobeerd uit die valkuil (het machtswoord) weg te blijven en Christus te volgen in zijn nederigheid en dienstbaarheid. Roeping begint dus met dat diepe soms nog ongedefinieerde verlangen. Het wordt bevestigd in je cognitieve ontwikkeling: scholing en studie. Daar bovenop komt je praktijkontwikkeling: groeien in je vaardigheden, ook door verdere studie en training. Geen mens teert z’n hele arbeidsloopbaan op zijn oorspronkelijke opleiding, je bouwt daarop voort, zoekt naar welke kennis of vaardigheden verdere ontwikkeling behoeven. Hierin herken je gemakkelijk de bekende trits van Heitink: ambt, professie en persoon. Geroepen en gezonden, geleerd en bekwaamd, en met je persoonlijke kenmerken (zwakten en kracht). Op al die drie terreinen blijft verdiepende reflectie noodzakelijk en permanente ontwikkeling vereist. Zo groei je boven die kinder-preekstoel uit, doordat je bewust leert omgaan met je motieven, waarden en vaardigheden.

En zelfs die aanvechtingen dragen bij. Het heeft misschien al die 35 jaar lang geduurd voordat mijn droom aan diggelen ging. Altijd ben ik blijven geloven in de goede bedoelingen van mensen met wie ik samenwerkte. Lang, te lang soms, bleef ik hun motieven vertrouwen en support verwachten. Mensen om me heen, vrienden, collega’s, vonden me wat dat betreft soms te goedgelovig. Uit de literatuur wist ik wel van verborgen agenda’s, persoonlijke belangen en divergerende doelstellingen. Niets veranderlijker dan kerkenraden, elk jaar een nieuwe ploeg, nieuwe motieven en belangen. Zelden worden die voldoende uitgesproken. Word eens wakker, moesten sommigen tegen me zeggen. De wereld zit anders in elkaar dan in jouw droom.

Wie ik vandaag ben, is gevormd uit al die elementen en periodes in mijn leven. Het kind, de adolescent, de student, de jonge dominee, de ervaren predikant. De fantasie, het verlangen, de gretige kennisinname, de praktijk van vallen en opstaan, de aanvullende studies en trainingen, de intervisies en supervisies. Ja, en zelfs die tegenstemmen, ze dragen bij aan het besef dat wie geroepen is geen geëffend pad zal gaan. Dat is het ‘materiaal’ dat God wilde gebruiken, waarmee hij mij waardig achtte. Deze roeping is anders dan de roeping die alle gelovigen hebben. We zijn allen geroepen: tot ouders, tot ons beroepsleven en maatschappelijke participatie, tot bouwsteen zijn in Gods huis en rijk. Maar sommigen zijn waardig geacht om Gods hoge Woord te bedienen en zijn vergeving in zegen en sacrament. Niet op basis van hun eigen fantasie of hoogst individuele verlangen, wel omdat die persoon met die dispositie kerkelijk geroepen werd en zo als gezonden van God erkend. Zo blijf ik die zending ook nu mijn predikantschap anders afloopt dan ik (van jongs af) had gehoopt koesteren en blijf ik zoeken naar de weg die God vanaf nu met me wil gaan. Want ik ben geroepen, ik wil gaan.

 

Dit vind je misschien ook leuk...

6 reacties

  1. Gerrit Wim van Veelen schreef:

    Hoe mooi en kwetsbaar Klaas. Dankjewel voor het delen.
    God is met je is jouw ervaring. Ook nu. En ook deze “roeping” heeft nut. Al zou het alleen al bestaan uit deze boodschap.
    Veel zegen vriend ?

  2. Ruud ter Beek schreef:

    Bedankt, Klaas, ik herken veel. Alle respect voor je volharding bij je roeping. Daarvoor dank ik de Heer van Alblasserdam tot vandaag.

  3. Gert Brouwer schreef:

    Een oprechte en evenwichtige terugblik. Gods zegen gewenst in het vormgeven aan deze roeping, ook nu.

  4. Walter schreef:

    Bedankt pastor voor deze openheid. Leerzaam en bemoedigend. Het gevoel dat mij bekruipt is dat je hoge eisen aan jezelf als persoon en specifiek als dominee stelt. Kritiek komt in dat geval extra hard aan omdat het raakt aan de vraag “ben ik waardig”. Ik wens en bid je op die momenten het beeld toe van het geslachte Lam (waarover je vanmorgen nog preekte). Dat Lam, in al zijn kwetsbaarheid is waardig. En datzelfde Lam heeft alle mogelijke shit al over zich heen gekregen, de harde oordelen, de veroordeling van vrouwen en LHBT-ers maar ook jouw en mijn tekortkomingen. Door het bloed van dat Lam aan deurposten van ons leven zijn we door dit alles heen waardig. Volkomen.

  5. wouter van Tongeren schreef:

    Voor mezelf kan ik alleen maar zeggen dat mijn relatie met de HEER sterker is geworden in de periode dat je in Hengelo stond. Natuurlijk komt dat van God maar de zondagse preken hebben daar ontzettend groot aandeel in gehad. Ik hoop en bid dat er iets mooi en nieuws op je pad komt. Heel veel sterkte ga met God en Hij zal met je zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *