Moeten we nog wel gemeenteavonden houden?

Gemeenteavonden zijn niet meer zo in trek. Uit een rondje langs classiskerken bleek, dat in veel kerken geen ‘gemeentevergaderingen’ meer gehouden worden. Zaken waarover de gemeente wordt gevraagd mee te denken, worden in een aantal gemeentes via wijkkringen besproken. Als er al een bijeenkomst voor iedereen is, wordt er in groepjes gewerkt en met werkvormen die de deelnemers stimuleren mee te denken en hun mening te delen met elkaar. Verder gebruiken kerken de communicatiekanalen van internet en digitaal informeren.

Alle kerken noemen als reden, dat traditionele gemeenteavonden niet meer bezocht worden. Wat er komt, zijn de mensen van de loyale plichtsgetrouwe generatie (globaal 60-plus). Maar het grote merendeel van de jongere gemeenteleden (globaal 40-min) het laat afweten op gemeenteavonden. Hoe leg je dat signaal uit? Ouderen zijn snel geneigd dit vanuit hun eigen referentiekader te benoemen als ‘gebrek aan betrokkenheid’. Maar is dat echt zo: dat die jongeren niet betrokken zijn? Of uit die betrokkenheid zich anders? Zijn ze ánders betrokken?

Veranderende patronen van betrokkenheid

Heitink, praktisch theoloog, beschreef al in 2007 in zijn boek Een kerk met karakter, dat het tijd is voor fundamentele heroriëntatie.[i] De culturele context van de kerk is grondig veranderd. We bevinden ons in een postchristelijk tijdperk. Dat brengt totaal andere keuzes en prioriteiten met zich mee. Om adequaat contact te kunnen maken met nieuwe generaties, zullen we moeten nadenken over hoe die moderne cultuur er uit ziet. Allereerst wijst Heitink op de radicale breuk ten opzichte van het verleden, die plaatsvond in de jaren zestig van de vorige eeuw. Nieuwe generaties reageerden totaal anders op gezagsstructuren. De verzuilde samenleving brokkelde af. Er kwam meer aandacht voor en behoefte aan ervaring en beleving. Collectieve verbanden verdwenen, mensen gingen zichzelf meer en meer als individu ervaren en vanuit die individualiteit hun (morele en andere) keuzes maken. Dit had grote gevolgen voor kerk en geloof.

Heitink constateert een belangrijke verandering in de manier waarop men betrokken is. Dat heeft allereerst, zegt hij, te maken met het institutionele karakter van de kerk. Uit de 19e eeuw stamt het onderscheid tussen de kerk als instituut en de kerk als organisme (gemeenschap). Bij het instituut-karakter van de kerk hoort het verenigingsmodel. In die tijd van opkomende verzuiling ontstonden voor allerlei activiteiten in de samenleving verenigingen. Deze hadden een bestuur, je moest er lid van worden, leden hadden rechten en plichten, etc. Ook kerken werden zo georganiseerd. Participatie betekende lidmaatschap, met rechten en plichten. Om dat concreet te maken met betrekking tot gemeenteavonden: je betrokkenheid bij de kerk uitte zich in aanwezigheid bij door de kerk georganiseerde bijeenkomsten (en andersom: afwezigheid wees op gebrek aan betrokkenheid en werd veroordeeld als slap en ‘consumptief’).

Elk hoofdstuk in het boek sluit af met een ‘heroriëntatie’. Als het om participatie en betrokkenheid gaat, concludeert Heitink dat kerkenraden in onze tijd voor de uitdaging staan om te zoeken naar wat hij noemt bewust en zorgvuldig “participatiebeleid”. Het gaat erom zoveel mogelijk mensen, “met erkenning (cursief van mij) van ieders gaven en behoeften”[ii] bij de kerk te betrekken. Waar lidmaatschap en betrokkenheid tot voor enkele decennia terug nog een grote mate van vanzelfsprekendheid hadden, is deze bijna volledig verdwenen. Dat geldt van alle kerkelijke activiteiten, tot en met de kerkdiensten. Daarbij is het leven van velen drukker geworden en moet men agenda-technisch bewust kiezen, dat is pure overlevingsnoodzaak. In de markt van vrijetijdsbesteding moet de kerk zich een plaats zien te veroveren. Om mensen te overtuigen van het belang om mee te doen, is een eerste vereiste daarom te zorgen voor een meerwaarde. Alleen wat kwalitatief kan ‘concurreren’ met het overweldigende aanbod van activiteiten zal mensen over de brug trekken.

Daar komt bij, dat deelname niet langer gepresenteerd moet worden als verplichting. Mensen van nu leven in een keuze-maatschappij. Het leven is als internet, of: internet is een afspiegeling van het huidige leven. Dat wil zeggen: alles is menu. Ouderen zullen soms geneigd zijn dat snel af te doen als consumptiegedrag of ‘vrijblijvendheid’, maar nogmaals, met dergelijke oordelen zet je jezelf ver op afstand van de mensen die je juist wilt bereiken. Het creëert schuldgevoel, en daar hebben mensen van nu een grondige afkeer van. Alleen vrijwilligheid zonder dwang werkt. Mensen moeten de ruimte voelen om hun eigen keus te maken. Dat vraagt dus om hele goede en wervende communicatie, via de media die moderne mensen gebruiken.

Na deze dingen genoemd te hebben, wijst Heitink op de manier waarop Jezus de mens aanspreekt. Hij verwijst daarvoor naar het liefdegebod: God en de naaste liefhebben, met heel je hart, ziel, verstand en kracht (Marcus 12,30). Maar juist dat gebod laat zien, dat mensen verschillend zijn of op verschillende manieren aangesproken kunnen worden. Gods liefde doet een appel op heel de mens, maar de diverse functies (‘hart, ziel, verstand, kracht’) kunnen zeer verschillend ontwikkeld zijn. Dat betekent, dat de één de ene functie kan inzetten, een ander weer een andere. Daarom pleit Heitink voor een soort kerkelijke vacaturebank, waarin van ieder gemeentelid een soort portfolio wordt bijgehouden, zodat duidelijk is voor welke taak je iemand kunt vragen. Deze gavengerichte benadering brengt dus met zich mee, dat je niet langer een soort algemeen appel op allen doet vanuit de veronderstelling van een gedeeld plichtsbesef (“komt allen”) of vanuit een vanzelfsprekendheid die er niet meer is (“jij doet toch ook mee?”). Dergelijke oproepen worden als massief en ongedifferentieerd ervaren, waardoor men zich minder aangesproken voelt. Er wordt dan geen appel gedaan op jouw individualiteit.

Participatie, en daarmee eindigt Heitink dit onderdeel, is tegenwoordig dan ook veel meer ‘projectmatig’. “De tendens is dat veel leden kiezen voor kortlopende, afzienbare, zo nodig intensieve, verplichtingen. Het vraagt een wijze van modulair werken, waarbij op elk gebied – toerusting, onderricht, werkgroepen – kortlopende projecten en overzichtelijke modulen worden aangeboden.”[iii] Daarbij wijst Heitink op het belang van eigentijdse communicatie en gebruik van de moderne media die voor jongere generaties vanzelfsprekend zijn. Kerk zijn betekent meer dan vroeger deelnemen aan een netwerk. Dat vraagt om bijbehorende communicatiepatronen.

Benieuwd naar behoeften

Als je dus draagvlak zoekt voor verandering, zul je moeten zoeken naar de goede verbinding en communicatie. Het zou naast het bovenstaande daarom interessant zijn om te onderzoeken waar jongeren wel behoefte aan hebben. Duidelijk niet aan ‘gemeentevergaderingen’ of andere vormen van ‘oude politiek’. Wat zijn redenen waarom ze wegblijven? Behalve het zoeken naar de juiste communicatie, kan dat ook gelegen zijn in totaal andere behoeften bij deze doelgroep. We zouden er goed aan doen om die eens te peilen. Vindt men voorgestelde activiteiten, plannen of veranderingen eigenlijk wel interessant en relevant? Is men geïnteresseerd in samenwerking met andere kerken, of liggen interesses heel anders? Welk belang hecht men aan nieuwe liturgische vormen?

Het gaat daarbij zelfs om een nog diepere vraag: is de kerk nog wel aanwezig in hun interessesfeer? Om dat te peilen zou een enquête gehouden kunnen worden. Of je zou jongeren gericht kunnen uitnodigen om ze aan het woord te laten over wat hen werkelijk beweegt en bezighoudt. Het zou wel eens verrassende inzichten kunnen opleveren!

Draagvlak creëren: omgaan met allergie voor weerstanden

Ik begon hierboven met de vraag of gemeenteavonden nog wel een goed middel zijn. Behalve het afhaken van de jongere generatie bij dit soort activiteiten is er nog een ander aspect waar ik aandacht voor vraag. En dat is de vraag: wat is het belang van het zoeken naar draagvlak voor nieuw beleid? Willen we als leiding ook weten hoe gemeenteleden denken over de samenwerking met andere kerken? Vinden we het belangrijk om meningen te peilen, als we vernieuwingen introduceren, bijvoorbeeld rondom de erediensten? En waaróm wil je dat dan weten? Welk belang hecht je er aan?

In literatuur over leiderschap en gemeenteopbouw wordt veel nadruk gelegd op de functionaliteit van weerstanden. Nieuw beleid roept altijd weerstanden op. Deze kunnen zich verschillend uiten, en vaak gebeurt dat wat negatief. Dat is op zichzelf niet verwonderlijk. Allereerst omdat vernieuwingen vaak als bedreigend worden ervaren. Iedere mens heeft behoefte aan een soort basale veiligheid of vertrouwdheid. Deels is dat leeftijd-gerelateerd: ouderen zullen doorgaans meer moeite hebben met veranderingen dan jongeren. Jongeren groeien met permanente verandering op, ze zijn niet anders gewend. Maar los van leeftijd is verandering voor iedereen in zekere mate bedreigend. En bij een gevoel van bedreiging hoort een afweerreactie, ‘self-defense’ zoals men dat in de psychologie noemt. En elke vorm van jezelf afschermen kan door anderen gemakkelijk als negatief ervaren worden. Wie zich bedreigd voelt, bijt van zich af.

De tweede reden waarom weerstanden negatief verwoord worden, heeft te maken met macht of machtsverhoudingen (wat overigens alles met het eerste te maken heeft). Leidinggevenden worden ervaren als een groep die ‘de meerderheid’ representeert. Daar kun je in je eentje of als onderliggende partij ‘niet tegenop’, dus ook daarom krijgt weerstand al gauw een negatieve toonzetting. “Ze doen maar” (gelatenheid), “naar mij wordt niet geluisterd” (de underdog), “ze jassen alles er maar door, de trein dendert door” (afhaakgedrag).

Als de weerstanden zich op deze wijze uiten, kan er bij leidinggevenden of bij een op vernieuwing uit zijnde meerderheid gemakkelijk allergie ontstaan. Psychologisch is dat heel mooi verklaarbaar. Elke fysieke allergie is een afweerreactie van je eigen lichaam. Dat geldt ook voor ‘geestelijke allergie’: die genereer je zelf! Alleen door zelfreflectie kun je onderkennen dat jouw irritatie niet (alleen) met de ander te maken heeft, maar uit je eigen biografie afkomstig is. Waar en wanneer in jouw leven heb jij zelf een houding moeten aannemen tegenover wat iemands weerstand tegen vernieuwing vertegenwoordigt?

Deze zelfreflectie leidt dan hopelijk tot empathie. Anders gezegd: waar jij tegen ‘steigert’, dat is een stukje van jezelf! En dus kun je vriendschap sluiten met de weerstand van de ander. Als je die ook in je eigen leven herkent, kun je de stap zetten om de ander te begrijpen. En niet alleen te begrijpen, ook te zoeken naar wat die ander nodig heeft, wat zijn behoefte is. Wanneer dat bijvoorbeeld de behoefte aan veiligheid is, doe je er goed aan de ander te helpen zich veilig te voelen, ook in een nieuwe situatie. Is dat de behoefte om gehoord te worden, dan kun je aan die behoefte voldoen door zorgvuldig te luisteren en de gevoelens van de ander serieus te nemen. Ook dat is niets minder dan het liefdegebod van Jezus volgen.

Pas dan, als die ander zich gehoord en geaccepteerd voelt, kun je teruggaan naar de zaak. Dat wil dat niet zeggen dat je meteen de zaak waarvoor je staat van tafel neemt. Nee, maar de ander voelt zich nu gehoord en is op het niveau van zijn gevoel serieus genomen. Je walst als leiding niet over mensen met weerstanden heen, maar luistert geduldig en geeft liefdevol aandacht aan hun bezwaren. Vervolgens neem je die gevoelens mee in de manier waarop je het plan of voorstel presenteert. Je zegt wat je daarmee doet, en hoe je die ‘verwerkt’. En belangrijk is, dat dat niet een trucje lijkt, om alsnog jouw ding erdoor te jassen. Maar dat je in je argumentatie laat zien, dat je deze dingen overwogen hebt en toch tot een andere keuze gekomen bent.

Verbondenheid

Na deze ‘technische’ uiteenzetting rest er nog één bouwsteen: de manier waarop we verbonden zijn. Op een gemeenteavond-oude-stijl werd plenair gewerkt (zo deden we dat in onze gemeente recent ook nog weer een keer, het werd niet als positief en succes ervaren). Dat leidt onherroepelijk tot een wij-zij-opstelling en een daarmee verbonden manier van reageren en discussiëren. En discussies zijn geen dialoog of gesprek. Het heeft meer weg van de politieke arena waarin gedebatteerd wordt en een strijd wordt gevoerd. Discussies geven verwijdering en leiden bij de jongere generaties tot vervreemding. Deze sfeer en setting wordt al snel als negatief ervaren (“daar ga ik niet meer naartoe”).

Daarom begonnen we de laatste gemeenteavond op een dieper niveau. We gingen dialoog oefenen rondom een open Bijbel. Belangrijk is, dat niet gekozen wordt voor een ‘formele opening’, door middel van ‘een stukje lezen’ en een gebed. En ook niet voor een korte inleiding naar aanleiding van een gelezen Bijbelgedeelte, waarbij men even passief luisterend achterover kan leunen. Nee, het is van belang dat mensen betrokken worden en zich verbonden kunnen gaan voelen met elkaar. Ook de keuze van een Bijbelgedeelte is dan van groot belang. Want als je daar een klein moraliserend preekje van gaat maken, waarin mensen opgeroepen worden op de goede wijze met elkaar om te gaan en elkaars meningen te respecteren, is dat niet alleen betuttelend, maar kan dit ook gemakkelijk ervaren worden als een soort morele druk. Daarom was ervoor gekozen om de aanwezigen kort met elkaar in kleine groepjes in gesprek te laten gaan, waarbij er gevraagd werd naar ieders persoonlijke betrokkenheid. Door dat van elkaar te horen, leer je elkaar te waarderen, ongeacht verschillende meningen en gevoelens. Je ziet de ander op het niveau van het samen kind van God en lid van zijn gemeente zijn. En op dat niveau ontstaat nieuwe verbinding.

Tenslotte

Kerken doen er dus goed aan te zoeken naar nieuwe vormen van zoeken naar en creëren van draagvlak. Het belang daarvan is niet te overschatten. Allereerst door te onderzoeken wat goede manieren zijn om jongere generaties te bereiken en wat hun behoeften zijn. Voordat we als kerk het contact volledig verliezen en met zaken bezig zijn waar zij de relevantie niet van zien.

Vervolgens doen we er goed aan weerstanden op te nemen in de uiteindelijke besluitvorming en presentatie van argumenten en visie. Daarmee laat je zien te rekenen met andersdenkenden en niet over hun gevoelens heen te walsen.

Maar het belangrijkste blijft, dat er alleen verbinding ontstaat op het diepste niveau van het geloof zelf. Discussies geven verwijdering. Standpunten innemen wordt zo maar loopgraven betrekken. Het onderlinge vertrouwen verdwijnt dan. De tijd van de standpunten is voorbij. Overtuiging gebeurt niet meer op het terrein van de ratio die uit is op beheersing en collectieve aannames. Om elkaar te vinden is het nodig om bij elkaar de band met Christus te herkennen. Daar ontstaat ruimte en acceptatie van een andere mening dan die van jouzelf. Dat opent toekomst.

[i] Gerben Heitink, Een kerk met karakter Tijd voor heroriëntatie, Kampen 2007.

[ii] Heitink (2007), 187

[iii] Heitink (2007), 188

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *