Twee kerken samen verder (enkele gedachten 1)

Terwijl twee kerken één worden, gaan andere kerken en mensen uíteen. Dat helpt in ieder geval realistisch te blijven en niet in euforie te vervallen. Tegelijk is dit verdrietig, en naar ik meen onnodig en onjuist.

Retrospectief

Op 12 mei jl. was ik bij het feest ter gelegenheid van de eenwording van NGK en GKv, nu de Nederlandse Gereformeerde Kerken. Voornamelijk grijsaards zoals ik waren daar aanwezig. Het is dus geen eenwording met toekomst. Tenzij we niet meer denken in kerkelijke instituten. Deze kerken staan voor een mooie uitdaging (of roeping): hernieuwd kennismaken op geloofsniveau en dat allereerst plaatselijk.

Dat het voor 60- (70?)-plus een feest is, laat zien dat voor deze groep het verleden van belang is. Of misschien moet ik zeggen dat er sprake is van een soort historische loyaliteit. Want ook de meeste van deze feestgangers hebben ‘de breuk’ niet eens zo meegemaakt dat ze die hebben verinnerlijkt. Neem ik mezelf als voorbeeld, dan moet ik zeggen dat ik in die jaren rond ’67 niets begreep van wat er aan de hand was. Ik was amper tien en hooguit merkte ik iets van een bepaalde sfeer, van families waar de scheur doorheen liep en mensen die niet meer met elkaar omgingen. Maar ik was nog te jong (of lekker naïef) om er een trauma van op te lopen.

Tijdens mijn studie waren boekjes van enkele dominees verplichte lectuur, waarin zij de breuk uitlegden en rechtvaardigden. Ze riepen bij mij vervreemding op: waar ging dit nou echt over, wat kon zo’n diepe scheur rechtvaardigen? Maar omdat we gehouden waren aan de juiste antwoorden op tentamens kerkgeschiedenis, durfde ik het toen niet aan de noodzaak of het goede recht van deze breuk openlijk in twijfel te trekken. Achteraf is dat laf, want ik ontdekte ook hoe diep getraumatiseerd sommige ‘Nederlands Gereformeerden’ waren. Toen ik eenmaal predikant was, heb ik me daarom vanaf het begin ingezet om hen te zoeken en gesprek aan te gaan. In alle gevallen was dat verrijkend. In een context als in Amsterdam waren we als kerken en christenen in de stad meer dan waar ook op elkaar aangewezen, er ontstonden tal van contacten en samenwerking over kerkmuren heen, ook met andere kerken en predikanten.

In de jaren daarna heb ik meegewerkt aan allerlei contacten, initiatieven en publicaties waarin het ging om de eenheid in geloof die we constateerden. Zo werkte ik enkele malen mee aan een samenkomst van het Gereformeerd Appèl, zat ik in de landelijke commissies (gewichtig ‘deputaten’ geheten) voor samenspreking en kerkelijke eenheid en schreef ik in diverse bladen over de eenheid in Christus die ons bij elkaar moet brengen en moet kúnnen brengen.

Zo kan ik dus zeggen, dat ik veel herkende op dat feest in Utrecht. En velen ontmoette die ik gaandeweg in deze strijd om elkaar te vinden had leren kennen als leden van de grote Familie van God. En zo herken ik ook veel bij het lezen van het ‘eenwordingsboek’ Niet zonder elkaar. Wat een verschrikkelijke dingen hebben we elkaar aangedaan! De persoonlijke getuigenissen in dit boek zijn vooral die van een iets oudere generatie, van mensen die toen jongvolwassen waren en soms hun verkering uit moesten maken of zelfs hun geloof verloren. Hartverscheurende getuigenissen! Hoe heeft het allemaal kunnen gebeuren! Het maakt je klein, wat zijn we toch machteloos als mensen. Of anders gezegd: wat een God hebben wij, die tóch met die kerk, met deze mensen, te maken wil hebben! Dit is de kerk, Gods kerk.

En toch zijn er die achterblijvers. Hoe kan het nu toch, dat ze niet mee willen in dit onmiskenbare wonder van God? Zonder daarmee deze eenwording te vereenzelvigen met Gods koninkrijk of wereldkerk, kun je toch niet anders dan erkennen dat hier barrières zijn overwonnen waarvan het tot voor ruim een decennium terug ondenkbaar was dat ze genomen zouden worden? Wat kan iemand ervan weerhouden om hier onbevangen met dankbaarheid op te reageren? Er is een wonder gebeurd: het wantrouwen (over en weer) was diep. Nog rond 2018 maakte ik mee, dat er een nieuwe kerkenraad aantrad en een ouderling de discussie over de plaatselijk al behoorlijk gevorderde samenwerking met de NGK wilde heropenen. Reden: ‘de standpunten’ van de NGK over homo’s, vrouwelijke ambtsdragers en kinderdeelname aan het avondmaal. Alsof men in alle NGK-kerken gelijk dacht over deze zaken! En alsof er in onze ‘eigen’ GKv niet al een enorme diversiteit was gegroeid over dergelijke zaken en waarover bovendien nauwelijks fatsoenlijk gesprek gaande was.

Zulke reacties geven aan, dat er blijkbaar een groep mensen is, bij wie dat wantrouwen er diep in zit. Dat zelfde wantrouwen proefde ik tijdens het bezoeken van een regioavond van de groep rondom het boek Het Woord in geding. Tijdens deze avond werd uitgelegd waarom de nieuwe kerkorde niet zou deugen. Er zit te veel ruimte in, binding aan de belijdenis lijkt te vrijblijvend en de ruimte voor plaatselijke identiteit is te groot. De presentatie hierover liet zien, dat je de nieuwe kerkorde inderdaad zo kúnt lezen. Tegelijk moeten we constateren, dat de intentie van de opstellers van deze kerkorde een andere is: elkaar vasthouden en meenemen op de weg van Christus. Met andere woorden: in deze presentatie werd uitgegaan van het negatieve!

Je kunt daarop beslissen dat je niet meegaat met deze unie. Maar er is toch ook nog een andere optie? Dat is de keus die prof. Erik de Boer maakt in zijn bijdrage in Niet zonder elkaar. Hij erkent de zwakke schakels in deze kerkorde en ontkent niet dat de geboden ruimte ook een vrijblijvendheid met zich mee kan brengen, die tot ontsporing kan leiden. Dat vind ik mooi: eerlijk benoemen dat hier punten van zorg liggen. En dan niet afhaken, maar oproepen tot een eerlijke dialoog! Want zo kan het ook. Je kunt je verschansen achter een stellingname ‘tot hier en niet verder’. Maar dat ontneemt je dan ook meteen de mogelijkheid om elkaar te vinden in een eerlijk gesprek, waarin ieders zorg serieus genomen wordt. Dat laatste is ook de manier geweest in tal van landelijke gesprekken: de vraag ‘waar ligt jouw zorg’, of positief ‘wat wil jij vooral vasthouden wanneer het tot eenheid komt’.

Degenen die niet mee durven in deze unie nemen dan ook een grote verantwoordelijkheid op zich (en die durven ze blijkbaar wel aan). In Vroomshoop is niet alleen een kerk maar zijn een heel dorp en complete families inmiddels verscheurd. En waarvoor? Om vrouwelijke ambtsdragers? Omdat het Woord van God niet meer gehoorzaamd wordt? Deze gescheidenheid is niet te rechtvaardigen, en hieronder wil ik uitleggen waarom ik die mening ben toegedaan.

‘Iets met hermeneutiek’?

Want dat sommigen oprecht in de knel kwamen in de aanloop naar deze ingrijpende veranderingen, is duidelijk. Maar wat is de oorzaak van hun problemen? Dat is voor velen buiten kijf: de kerken zijn meegegaan in modernistische trends, waarin de moderne cultuur de Schrift overstemt. Daar móeten we wel een halt aan toeroepen. Dit is een heilloze weg, die tot de ondergang van de kerk zal leiden.

Is dat zo? En vooral: hebben zij dat aangetoond? Met alle respect ben ik van oordeel dat dit níet is aangetoond. Om te beginnen wil ik het punt ‘hermeneutiek’ noemen. Tegenstanders spreken veelvuldig over een ‘nieuwe’ hermeneutiek. Op de genoemde regioavond was dit een soort sjibbolet. Het gevaar van zo’n containerbegrip is, dat voor niet theologisch geschoolden deze term een soort rode lap wordt. ‘Er is iets gebeurd in theologenland, naar verluidt is de vertrouwde Schriftuitleg vervangen door een Schrift-kritische’.

Naar mijn mening moeten we niet zo maar spreken over ‘hermeneutiek’ voor een publiek dat hierin alleen maar nieuwlichterij hoort. Nu dat veelvuldig is gedaan, is de schade al niet meer te herstellen. Op genoemde regioavond was er een (deskundige) aanwezige die benadrukte dat er helemaal niet zoiets als een ‘nieuwe’ hermeneutiek bestaat. Maar dat mensen kopschuw gemaakt zijn doordat er zoveel over gesproken wordt zónder dat werkelijk uitgelegd wordt wat er gaande is. Op deze regioavonden werd dan ook niemand met een andere mening dan die van de verontrusten aan het woord gelaten. Een eerlijke en volwassen gedachtewisseling ontbreekt dan.

Ook in het boek Het Woord in geding ontbreekt die. In het eerste hoofdstuk over de Schriftuitleg wordt geargumenteerd vanuit publicaties van vóór de Vrijmaking (bijv. Greijdanus) en van (een selectie van) vóór de jaren 80. Aan de hand hiervan wordt gesteld dat de moderne cultuur leidend is geworden in de uitleg van Bijbelgedeelten, vooral die het onderwerp vrouwelijke ambtsdragers (zouden) raken. Daartoe worden de diverse synoderapporten veelvuldig geciteerd, om aan te tonen dat men daarin de Bijbel leest vanuit de vooronderstelde gelijkheid van mannen en vrouwen. Mogelijk is dat juist, maar het tegendeel (óngelijkheid) wordt zo vaak herhaald, dat dit niet minder een pre-reflectieve aanname is. De vraag wat die gelijkheid of ongelijkheid is, wordt ook niet echt beantwoord. In Christus zijn man en vrouw gelijk: ze delen in dezelfde genade. Maar in hun (maatschappelijke) positie zijn ze ongelijk, zo lijkt de vooronderstelling te zijn. Maar waar is dat laatste op gebaseerd? Bestaat niet het risico, dat je het spreken over man en vrouw in Genesis 1 en 2 buigt in de richting van wat (volgens jou) de uitleg dient te zijn van latere Bijbelteksten, met name die in het Nieuwe Testament over het moeten zwijgen van de vrouwen in de gemeente (in 1 Korinthiërs 14 en 1 Timotheus 2)?

Mijn vraag hierbij is: wat betekent die maatschappelijke component nu in je Schriftuitleg? Waar de één uitgaat van de cultuur waarin mannen en vrouwen gelijk zijn, is voor de ander een cultuur leidend waarin zij ongelijk zijn. Beiden gaan echter uit van een culturele factor in de uitleg! Het zal waar zijn, dat dit ‘voorverstaan’ in de besproken rapporten onvoldoende wordt verantwoord, maar geldt dit niet ook van wat er in dit hoofdstuk over hermeneutiek wordt gezegd? Terwijl intussen bij dit type redeneren vaak wel wordt geclaimd dat deze de Bijbelse waarheid vertolkt, omdat (naar men meent) er geen culturele component in de uitleg meegenomen wordt. Is dit niet een blinde vlek, zoals we die vaker zien bij auteurs die hier ‘het Woord in geding’ zien?

Dit eerste hoofdstuk had veel sterker kunnen zijn wanneer er een debat gevoerd was in het veld van de theologische stand van zaken van nu. Twee andere bijdragen in het boek Het Woord in geding, afkomstig van twee theologen van Hersteld Hervormde en Gereformeerde Bondsachtergrond, bespreken onbevangen de noodzaak van deze voorreflectie: wat is je frame als Bijbellezer van deze tijd, hoe neem je culturele en historische aspecten serieus? Deze beide bijdragen nemen de huidige stand van de theologische reflectie serieus. Zij erkennen zonder terughoudendheid, dat geen mens haar/zijn eigen denkraam kan uitschakelen bij het Bijbellezen en -uitleggen. Wie dat ontkent, maakt zichzelf vatbaar voor allerlei vormen van uitleg waarin eigen aannames een on-bereflecteerde (en dus oncontroleerbare) rol kunnen gaan spelen. Eigen aannames of vooringenomenheid hoeven geen probleem te zijn, zo lang je die maar ziet en benoemt! Doe je dat niet, dan kan er bijvoorbeeld fundamentalisme insluipen (zoals reeds C. Trimp aantoonde in het boek Woord op Schrift). Dit gebeurt bijvoorbeeld bij sommige evangelische uitleggers, die ‘bijbels’ vereenzelvigen met ‘letterlijk’. Zonder enige context in rekening te brengen claimen ze dat zij de enige waarheid kennen en vertolken. Dat soort Bijbeluitleg is niet alleen simplistisch, maar ook gevaarlijk (zoals onlangs ook duidelijk werd in een opinieartikel van Jan Martijn Abrahamse in het ND van 15 juni jl.).

Degenen die menen dat met de synoderapporten over vrouwelijke ambtsdragers ‘de Schrift in geding’ is, trekken een flinke wissel op de kerkelijke toenadering. Speelt hier de maatschappelijke polarisatietrend mee? Voelen we ons pas veilig als we een streep trekken? Waarom zouden we hierover niet een goed gesprek kunnen voeren, waarin je eerlijk je zorg benoemt en elkaar zoekt op het niveau van het volgen van Christus? En is het wel juist te zeggen dat er een ‘nieuwe hermeneutiek’ op de achtergrond speelt? Is hermeneutiek niet hét kenmerk van theologie, en in het bijzonder zelfs gereformeerde theologie? Theologen, zij dienen de kunst te verstaan om die vertaalslag te maken, in prediking en onderwijs. In een voortdurend in beweging zijnde wereld een brug slaan naar de bronnen op een geloofwaardige wijze, dat is de taak van theologen, al sinds Calvijn, en hernieuwd sinds Bavincks Schriftleer en ja, ook Schilders hermeneutische werk. En was het niet juist ook J. van Bruggen, die ons leerde ‘het stof van de tekst af te blazen’ (ik vergeet zijn typerende uitdrukking nooit), en je bewust te zijn van je eigen voorverstaan?

Ik meen dus, dat er ten onrechte een sfeer van angst en twijfel wordt gezaaid, waardoor een eerlijk gesprek achter de horizon verdwijnt. Zo’n gesprek vraagt vertrouwen, zeker. Maar dat mag er toch royaal zijn, als we elkaar aanvaarden in Christus? Als we oprecht zoeken naar wat onze gezamenlijke basis is, dan is dat toch niet ‘de Schrift’, maar God zelf? Bij de Schrift zullen we altijd blijven zoeken naar die vertaalslag en naar passende uitleg in de tijd, dat zijn we aan de Schrift als Goddelijk Woord verplicht, omdat we dat aan Hem zelf verplicht zijn. Dus zal er altijd gesprek zijn rond het Woord, zonder dat we bij voorbaat andere gesprekspartners diskwalificeren. Het feest van de eenwording is de vreugde om die ontmoeting, rondom het Woord, verbonden in Hem. Zo elkaar van harte aanvaardend blijven we samen in gesprek.

Perspectief

Daarom is het derde deel van het feestboek Niet zonder elkaar ook zo spannend. Spannend en tegelijk hoopvol. Er worden stevige vragen neergelegd. Ad van der Dussen stelt confronterende vragen over onze omgang met de belijdenis en de plaats van die belijdenissen. Maar hij komt tot de conclusie, dat die oude en historisch bepaalde geschriften ons nog steeds veel te zeggen hebben en dat het de moeite waard is ze te lezen en bestuderen, ook in de kerkelijke praktijk.

Hoe dat moet als het leren in de kerk in heel wat kerken verzwakt, is een volgende vraag, die hij evenmin uit de weg gaat. Leerdiensten en catechese lijken soms te verdwijnen. De vraag is: wat komt ervoor in de plaats? In hoeverre zijn kerken doelgericht bezig met onderwijs en toerusting? Het gat dat er valt zullen we wel degelijk moeten opvullen. Dat kan bijvoorbeeld door middel van leer- of toerustingsprogramma’s, ondergebracht in een leerplan en meerjarenvisie. De kunst is daarbij om leerthema’s te formuleren, die aansluiten bij de vragen van gelovigen nu, en tegelijk te rade gaan in de bronnen ons aangereikt in de traditie.

Daarvoor is dan ook een ‘ethiek van de eenwording’ nodig, waarover Ad de Bruijne schrijft in het boek. Ik zou een stapje verder willen gaan, door daarbij de vraag te stellen: wat is dat, hoe breng je zo’n ethiek in praktijk? Volgens mij door goed gesprek! En dat is een opgave op zich. Een goed gesprek is een gesprek waarin naar elkaar geluisterd wordt. Luisteren is actief en oordeelloos, en daarom het moeilijkste wat er is. In gewone wandelganggesprekken komt zo’n gesprek er niet zo maar (dat is uitzonderlijk). Goed gesprek moet je organiseren. Geestelijk leiding geven is onder meer ook gesprek faciliteren. Mensen in groepen met elkaar in gesprek brengen, doorvragen, zorgen voor een veilig gespreksklimaat.

In veel kerken wil men werken in kringen of wijkgroepen. Prima, maar in de praktijk blijkt het maar wat lastig om aan kleine groep bijeenkomsten verdieping en betekenisvolle inhoud te geven. Gespreksleiding is nodig, om te zorgen dat iedereen aan bod komt en ruimte voelt voor haar/zijn eigen inbreng. Ruimte ook om kwetsbaarheid te delen, ‘afwijkende’ standpunten, geloofsstrijd of –twijfel te uiten. Naast herstel van het onderwijzende aspect van kerkzijn is ook het organiseren van goede gesprekken nodig om met elkaar vertrouwd te raken. In het verleden leidde angst voor afwijking van een als eenduidig ervaren leersysteem nogal eens tot een wantrouwende benadering. In de huidige tijd kunnen we de belijdenis niet meer ‘hanteren’ in de zin van een meetlat aanleggen. Zoekende nieuwsgierigheid naar elkaars geloof, oordeelloze belangstelling voor elkaars geloofsvragen, zo’n houding is realistischer, zeker in een tijd waarin individualisering een gegeven is. Maar die moet niet leiden tot onverschilligheid, alsof we geen interesse meer hebben voor wat de ander drijft of ervaart. Dat kan gebeuren, uit vrees voor zo’n goed gesprek, dat immers zeker ook een spánnend gesprek zal zijn, een gesprek waarvan je niet bij voorbaat de uitkomst kunt vaststellen.

Juist jongeren zijn vandaag wars van een institutioneel systeem waarin ieder het zelfde zou moeten geloven of denken. Willen we jongeren meenemen, dan is er een kerk nodig die dat aankan. En dat kunnen we, in geloof en in vertrouwen op Gods Geest!

Over onze blikrichting en mogelijke vervolgstappen in het zoeken naar eenheid waartoe we geroepen zijn, hoop ik in een volgend artikel te schrijven.

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *