Liturgie eigentijds – de uitdaging van een eerbiedige balans

Liturgie is aanbidding. Hoe treurig is het dan, als daarover ‘oorlogen’ ontstaan in de kerk: ‘worship wars’, zeggen de Amerikanen! Ook al noemen wij dat niet zo, dat veranderingen en vernieuwing in de manier waarop we samenkomen en God aanbidden spanningen oproepen, herkennen we wel degelijk. Wat maakt, dat we juist hierover in de kerk soms zoveel discussie krijgen? Dat heeft alles te maken met de oude christelijke regel lex orandi lex credendi: de ‘regel’ van het bidden gaat vooraf aan de regel van het geloven. Anders gezegd: bidden was er eerder dan de geloofsleer. De omgang met God en de manier waarop we dat doen is de grond en bron voor hoe we samen ons geloof belijden en onderwijzen. Theologie wortelt in aanbidding. Zonder aanbidding wordt de leer een dood dogma.

Daarom zijn wat wij eredienst noemen en wat we geloven één op één op elkaar betrokken! En dus: kom je aan de eredienst, dan kom je aan het hart. En waar je hart geraakt wordt, ervaar je je kwetsbaarheid of je diepste behoefte aan veiligheid.

Toch heeft moeite met veranderingen ook gewoon te maken met iemands karakter, het is een ‘psychisch dingetje’. Mensen die aan de kant van het autistische spectrum zitten, ervaren verandering of onverwachtse afwijking van bekende patronen soms als een ernstige inbreuk. Uiteraard moeten we daar altijd liefdevol rekening mee houden. Aan de andere kant moeten we in onze tijd allemaal leren omgaan met een veranderende omgeving. Een eeuw geleden kon je je nog veilig voelen in een besloten wereld van vanzelfsprekende vaste patronen, je wist je hele leven waar je aan toe was, ook in de kerk. Die wereld bestaat niet meer. Vanaf de tweede helft van de vorige eeuw raakte de wereld in een stroomversnelling van veranderingen, vooral ook door de moderne technologische ontwikkelingen. Wie in die tijd is opgegroeid, heeft allang moeten leren leven met permanente verandering. Dat is ook zo in de kerk, jouw veilige kerk is niet meer. Ga er maar aan wennen.

“Jouw veilige kerk is niet meer, wen er maar aan”

In het boek “Discerning the Spirits” komt dit aan de orde in verband met de liturgische trend die in Amerika bekend staat onder de naam ‘Contemporary Worship’ (CW). Deze beweging zoekt verbinding met de mensen en cultuur van nu. God aanbidden in je eigen taal, daar gaat het om. Maar de vraag is: betekent die ‘invloed’ van de moderne cultuur een bedreiging van het geloof zelf?

Grote liturgietradities

De grotere liturgietradities in Amerika verschillen wel enigszins van die in West-Europa, maar ‘Amerika’ waaide in de vorige eeuw al wel in meer opzichten de oceaan over, dus inmiddels is veel ook hier heel herkenbaar.

Zo komen achtereenvolgens langs de church-growth-movement, vooral gericht op ‘seekers’ (potentiële gelovigen), de traditie van de revivals en de charismatische beweging, en de ‘praise-and-worship movement’, waarbij men via lofprijzing wordt opgewekt om binnen te treden in de heilige sfeer van Gods aanwezigheid. De P&W wereld kent zelfs een complete muziekindustrie. Deze drie tradities zijn voorbeelden van CW. Vooral muziekstijl en manier van presenteren (podium, belichting, techniek, visuele ondersteuning, etc.) komen sterk overeen.

Aan de rooms-katholieke zijde kreeg de liturgie een nieuwe impuls kreeg door Vaticanum II (vanaf 1962). De liturgie zou vooral een sfeer moeten ademen van waardige eenvoud: eenvoudige diensten, meer volkstaal, gemeentezang, eigentijdse muzikale begeleiding. Gestreefd werd naar meer ‘couleur locale’ (contextualisatie). De katholieke belangstelling voor historische liturgische tradities zorgde overigens ook in de protestantse kerken voor een herleving van deze liturgische motieven.

In de VS zijn verder ook evangelisatiecampagnes als die van Billy Graham van invloed geweest, met vlotte muziek, persoonlijke getuigenissen, korte preken of opwekkingspraatjes. Hieruit kwamen jeugdorganisaties voort als Youth for Christ, Campus Crusade e.a., met een eigen lied- en muziekrepertoire, geïnspireerd door de popcultuur. Ook ging er invloed uit van de jazz- en bluescultuur in de Afro-Amerikaanse gemeenschappen (bijv. de Black Baptists en Methodisten). Ook ontstond er de beweging van de ‘Christian Contemporary Music’ (niet te identificeren met CW), met onder meer mensen als Amy Grant en Michael W. Smith, die zelfs de seculiere hitlijsten bereikten. Ook de z.g ‘Thirth Wave’ van de charismatische beweging bracht steeds professionelere muziekculturen voort. In de VS zijn vandaag de dag tal van christelijke muziek- en worshiplabels actief, van Vineyard tot Willow Creek, van Hillsong tot Generation X Music.

Bij CW gaat het om meer dan muziek, het gaat om het ervaren van God door muziek, dans, allerlei kunstvormen, multimedia, etc. Kenmerkend is, dat men eclectisch te werk gaat. Er is een grote invloed van de megakerken, met hun massale bijeenkomsten in een ‘auditorium’, waarmee andere zalen via video gelijktijdig verbonden zijn.

Kenmerken van CW

Wat men in de VS CW noemt is herkenbaar aan een aantal kenmerken:

  • Het gebruik van moderne multimediale technologie.
  • De leiding van de dienst berust niet meer bij één voorganger, maar bij een team of een ‘aanbiddingsleider’.
  • Een groot aantal vooral populaire muziekstijlen wordt gebruikt.
  • Een informele sfeer: onderdelen in de dienst worden ‘aan elkaar gepraat’ d.m.v. conversatie-achtige praatjes als bij een tv-show, vaak met muziek op de achtergrond (‘choreographed spontaneity’).
  • Kerk- en Bijbeltaal worden vermeden, bijbels-theologische termen worden losjes ‘vertaald’.
  • Liturgische rituelen voor ingewijden zoals sacramenten worden gereserveerd voor besloten samenkomsten. Doopvonten, avondmaalstafels en preekstoelen zijn verwijderd. De ruimtes waarin men samenkomt lijken meer op concertzalen of theaters. Voorgangers zijn casual gekleed. Vaste gebeden en teksten ontbreken.

“Eredienst: gericht op zoekers of aanbidding van God?”

De nadruk ligt op toegankelijkheid. Dat is dan ook de doelstelling: de diensten zijn gericht op de (be)zoekers en zijn eigenlijk vormen van evangelisatie. Daarbij staat alles in dienst van de subcultuur van de specifieke doelgroepen en hun noden en behoeften.

Wel waarschuwt een minderheid van CW-ers hiertegen: erediensten zijn er om God te aanbidden, niet om zoekers te dienen. Erediensten die gericht zijn op God, zullen ook zoekers aanspreken, maar dan indirect, als een soort ‘bijvangst’.

Cultuur

CW zoekt dus aansluiting bij de westers-Amerikaanse populaire cultuur. Maar is elke cultuur zonder meer te combineren met het evangelie, of zijn er cultuuruitingen waarvoor je toch een grens moet trekken? Een ‘harde’ grens trekken blijkt onmogelijk: waar je zo’n grens op baseert leidt tot eindeloze discussie. Allereerst omdat niemand moet menen dat je de ‘cultuur’ buiten de deur kunt houden. En zelfs niet moet denken dat je dat kunt. In een ander artikel schreef ik al: we zijn cultureel of we zijn niet. ‘Cultuur’ raakt elk onderdeel van het menselijk leven, gedrag en samenleven. Ook heeft het te maken met groepen of gemeenschappen, niet alleen etnische maar ook categoriale, zoals bijvoorbeeld: ‘doven’, ‘ouderen’, ‘daklozen’, etc. Ze overlappen elkaar, gaan in elkaar over, gaan met elkaar om, vormen elkaar en zijn zo voortdurend in ontwikkeling.

Hoe belangrijk cultuur is en mag zijn binnen geloofsgemeenschappen en hun praktijken, dus ook de eredienst, daarover worden in dit boek vier opmerkingen gemaakt.

  1. Cultuur is een gegeven: We zijn allemaal aan de patronen van een cultuur onderworpen, dus ook in de manier waarop we samen God aanbidden. In feite zie je ook in de Bijbel zelf hoe de boodschap wordt afgestemd op de aard van het publiek (de vier evangeliën zijn daarvan een voorbeeld). Met ‘traditionele’ erediensten is het niet anders: die zijn ook afkomstig uit een bepaalde tijd en cultuur. Verschillen tussen volken en taalgebieden zijn altijd geaccepteerd. En muziekvormen varieerden door de eeuwen heen: van de Byzantijnse en Gregoriaanse kerkmuziek in de vroege Middeleeuwen tot de muzikale missen, motetten en cantates, samenzang bij orgels met Geneefse Psalmmelodieën en Engelse anthems in latere tijd, tot nog weer later de Whesleyaanse gezangen, spirituals, etc.
  2. Culturele aanpassing is wenselijk: Dit vloeit vanzelf uit het eerste voort. Wat onvermijdelijk is, is niet een probleem maar een stuk schoonheid, die de rijkdom en glorie van God zelf weerspiegelt.
  3. Culturele aanpassing is riskant: Tegelijk leidt vertaling in een andere taal niet altijd alleen maar tot een beter verstaan, het kan ook leiden tot misverstaan. Het boek noemt hierbij het voorbeeld van het maken van misplaatste grapjes in een context die om eerbied vraagt. En als het om de muziek gaat, zei Plato al, toen hij sprak over het verlangen van de mens naar het harmonieuze: niet alle muziek beroert de ziel door schoonheid. Het is niet slechts een ‘smaakkwestie’, er kan ook een consensus gelden voor wat schoon en waardevol is. Muziek doet gevoelens ontwaken, maar niet altijd zijn dat vanzelfsprekend goede gevoelens, zeggen ook reformatoren als Luther en Calvijn. Er is bij ons altijd veel ‘vlees en wereld’!
  4. Culturele aanpassing blijft dus ‘gemengd’: Er blijft een spanningsveld tussen ruimte voor elke culturele vorm en het zoeken naar wat wijs en passend is. Eredienst moet aansluiten bij de cultuur, maar nooit om die cultuur, het gaat om de eredienst! De uitkomst is dus ‘gemengd’, wat betekent dat de discussie niet zal verstommen.

De cultuur is dus altijd aanwezig en zal permanent om keuzes vragen. Vanwege het ontbreken van expliciete bijbelse richtlijnen zullen we ons hierin moeten laten leiden door de wijsheid van Gods Geest. Daarbij wordt nogal eens gewerkt met het gegeven van Christus’ menswording. Deze ‘incarnatie’ (vleeswording) is immers het grote voorbeeld van aanpassing en wordt vaak (ook in de missionaire literatuur) gebruikt als model voor inculturatie: God daalt neer in het menselijke bestaan.

“Incarnatie: met zijn menswording paste Christus zich aan bij onze wereld. Model voor culturele aanpassing of juist veroordeling daarvan?”

De auteurs bespreken deze benadering vrij kritisch. De menswording van Christus betekent namelijk ook fundamentele cultuurkritiek. In hoeverre is incarnatie dus aanpassing aan of juist oordeel over de menselijke cultuur? Gods Zoon werd geboren ín deze wereld, maar was nooit ván deze wereld. Datzelfde geldt voor Gods kerk en kinderen: in maar niet van. Op de vraag waarom God mens werd geeft de Bijbel meerdere antwoorden, die vooral te maken hebben met het vernietigen van de werken van de Boze en het uitroeien van de gevolgen van het kwaad in de wereld, dus met Gods oordeel! Daarom betekent incarnatie niet slechts contextualisatie en inculturatie, maar zet zij alles ook op scherp. De wijsheid is dus: eredienst draagt altijd het kleed van de cultuur, maar die kleding moet ook goed passen.

De kerk als koinonia

Wat moet nu het antwoord zijn op de vraag hoe eigentijdse vieringen in verbinding kunnen blijven met het aloude evangelie en de liturgische taal die door de eeuwen heen gesproken is. Dat antwoord luidt: ‘eenheid in diversiteit’. Maar dat is beslist niet een antwoord waarmee je ‘van de nood een deugd maakt’, benadrukken de schrijvers. Dit is niet maar een vrome kreet of wensdenken, het gaat om de essentie van Gods kerk! Sterker nog, dit is verankerd in God zelf: binnen Gods drieëenheid zijn de afzonderlijke personen zo op elkaar betrokken, dat ze in liefde elkaar voortdurend alle ruimte geven. Ruimte maken voor de ander is ook de essentie van kerk zijn. Sterker nog, ruimte geven aan de ander is binnengaan in de wereld van de ander!

Illustratief is in dit verband de manier waarop de betekenis van het woord ‘delen’ (share) zich in de evangelische wereld heeft ontwikkeld. Als iemand zegt dat hij/zij met je wil ‘delen’ (bijv. van wat God in zijn/haar leven heeft gedaan), dan moeten we ons voorbereiden op het aanhoren van een getuigenis. ‘Share’ is geworden ‘vertellen’, iets geven, terwijl de oorspronkelijke gedachte juist iets tweezijdigs is: iets van elkaar ontvangen dus!

De Bijbel noemt dat koinonia. Dat is het gemeenschappelijk maken van ieders eigen bezit (zoals in Handelingen 2,42!). Het nieuwe leven in Christus is, dat je niet langer je eigen muren overeind wilt houden om je eigen terreintje af te schermen tegenover de ander. Niet jouw belang of smaak staat voorop, maar het feit dat we samen één zijn in Jezus. Daarmee geef je niet jouw eigenheid op, wel wordt de christelijke gemeenschap een veilige plaats voor diversiteit.

In Christus ís de kerk één. De familie van God is wereldwijd en van alle tijden. We zijn verbonden met ieder die op Christus vertrouwt als redder en Heer. Weiger je deze koinonia te aanvaarden, dan verlies je niet alleen maar de vrede onderling, maar ook de vrede in je eigen hart. Erediensten moeten dus gastvrijheid uitstralen: alle aanwezigen moeten zich welkom voelen. Voorgangers moeten hun gehoor ervan bewust maken, dat we omringd worden door een ‘wolk van getuigen’. In o.a. de gebeden dient er aandacht te zijn voor de noden van alle heiligen en van de hele wereld: “Be interracial and interethnic, intergenerational and international!”

‘Eredienst’

Een volgende stap in het boek zet de spa nog dieper in de grond: wat ís ‘eredienst’ dan? Vrij vanzelfsprekend denken we bij ‘eredienst’ aan de ‘kerkdienst’. Toch is dat veel te beperkt. Het oorspronkelijke Engelse woord ‘worship’ is niet een zelfstandig naamwoord maar een werkwoord. Het betekent zoveel als “ascribing worth” aan God. Dat zie je bijvoorbeeld in Openbaring 4,11 dat in de oude vertaling luidt: “Gij, onze Here en God, zijt waardig (Engels: worthy) te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht”. De oudsten in de hemel roepen Gods grootheid uit en roepen op Gods glorie en verhevenheid te erkennen. Zo ‘kennen ze God waarde toe’, zou je kunnen zeggen. Dit sluit aan bij het Hebreeuwse kabod en Griekse doxa, woorden die oorspronkelijk ‘gewicht’, ‘zwaarte’ betekenen. Dat ligt in elkaars verlengde: gewicht, waarde, gewichtigheid, glorie.

Uiteraard is het onmogelijk dat mensen God ooit groter maken dan hij is, het zou zijn als een poging de zee met water te vullen of de zon met een lucifer te laten zien. Toch gebeurt dit wel bij lofprijzing: mensen roepen de glorie van God uit in menselijke woorden en beelden. Maar juist daarom kun je ‘eredienst’ niet beperken tot wat we in onze zondagse samenkomsten doen. Ons totale leven speelt zich af voor Gods ogen. Alles wat je doet, of je nu een preek maakt of eten klaarmaakt, of je nu neerbuigt om te bidden of op je knieën zit om de rommel op de vloer op te ruimen, één grote levenslange ‘eredienst’ (Romeinen 12, 1 e.v.). Ons hele leven behoort aan God, er is niets waarmee we hem geen ‘worth’ toebrengen.

“Lofprijzing = God groot maken? Hoe zou ik als mens God groter kunnen maken dan hij is?!”

Maar als God met niets of niemand vergelijkbaar is (Jesaja 40,25), en je als mens niets aan zijn glorie kunt toevoegen, waarom wil God dan dat mensen hem prijzen? God vraagt dat niet om hemzelf maar om ons! Het is letterlijk heilzaam om God te prijzen! Het is het enige geneesmiddel tegen het willen bevredigen en vullen van de leegte in je ziel met de afgoden van deze wereld. God is niet alleen groot en hoog verheven, nooit genoeg geprezen. Hij is vooral de God die ons met oneindige liefde tegemoet komt en nooit zijn geduld en trouw verliest, wat wij er ook voor puinhoop van hebben gemaakt. Daarom houdt ‘eredienst’ niet alleen maar blijdschap, dank en verwondering in, maar ook schulderkenning, eerbied en ontzag.

Eredienst is verbondenheid

En dus gaat in ‘eredienst’ vreugde samen met eerbied, uitbundige blijdschap om Gods genade samen met een ernstig besef van hoezeer je die nodig hebt. Dat reikt ons in ieder geval een regel of richtlijn aan voor de manier waarop we onze ‘erediensten’ inrichten: geen platvloersheid, geen oppervlakkigheid, geen familiaire grappigheid, wel ingetogenheid, een goede balans tussen vreugde en inkeer, schoonheid, stijl en goede smaak. De eredienst heeft iets van een heilige dialoog. Degenen die daaraan deelnemen, moeten beseffen dat ze daarmee verbonden zijn met de relaties binnen de drieëenheid van God, maar ook met de gemeenschap van de heiligen van vroeger, en van hier en nu.

Daarom wordt de persoonlijke dagelijkse eredienst van ons hele leven nog intenser in de gemeenschap met andere gelovigen. Met Christus verbonden ben je nooit op je eentje, dat is een contradictio in terminis. “More important than your experience of Christ is the Christ of your experience”: jouw persoonlijke omgang met God is er alleen in en dankzij de christelijke gemeenschap. En jouw persoonlijke goede gevoel dat ontstaat bij bijvoorbeeld lofprijzing is eerder ‘slechts’ een ‘bijproduct’ van je aanbidding van God dan het doel ervan.

Verbondenheid in de vorm van dialoog

Deze grondstructuur van dialoog in de liturgie herken je ook in de Psalmen. “Loof de HEER, want hij is goed”, zo wekt Psalm 136 Gods volk op om God te eren. En het volk antwoordt: “eeuwig duurt zijn trouw!” Daar zie je zo’n ‘opening’ van het gesprek. God zoekt zijn volk en wil het zijn liefde schenken. Daarom belijden wij onze schuld en bidden om vergeving en om de vernieuwing van onze toewijding. Als we vervolgens gaan luisteren naar zijn boodschap, bidden we eerst om de verlichting van zijn Geest, zodat ons hart geopend is voor zijn Woord. Dan spreekt God, door Woord, water en wijn. Zo ervaren en ontvangen wij zijn trouw en goedheid, waarop we reageren met dankbaarheid en lofprijzing.

Deze grondstructuur betekent beslist geen starre dialoogschematiek. Het gesprek verloopt complexer dan dat A en B om de beurt aan het woord zijn. Een voorganger leest of vertolkt Gods woorden, maar doet dat door middel van een eigen reflectie of verwerking daarvan (de preek). Een lied komt uit de harten en monden van de gemeenteleden, maar verwoordt tegelijk het geloof van de kerk of de woorden van God.

Bovendien laten we het leven van alledag niet achter ons als we God aanbidden: we brengen al onze dagelijkse ervaringen en gevoelens in de geconcentreerde vorm van een soort offer aan God. Dan kan het niet anders of er is niet alleen maar reden tot lofprijzing en dankzegging. Dan is er ook het nodige te klagen, er is ook een smeken om Gods ontferming. Niemand laat het kwaad en lijden van het leven en van de wereld achter bij de deur als hij de kerk binnengaat. Lofprijzing, verootmoediging en inkeer horen alle thuis in een bijbelse eredienst.

Narratief

Deze dialoog vraagt om ‘gespreksstof’, en die halen we uit niet maar uit de Bijbel, maar uit het verhaal van God en mensen. Je kunt de Bijbel niet lezen zonder het verhaal, dat wil zeggen: de samenhang of grote lijn. Zo gebruiken theologen het woord narratief: er wordt een verhaal verteld, een interpreterend, zingevend en inspirerend verhaal. De auteurs noemen drie componenten van dat verhaal, die de basis van eredienst vormen:

– Het verhaal van het verbond: De Bijbel vertelt, hoe God zijn relatie met zijn volk legt maar ook telkens weer vernieuwt. Op die grote momenten klinken de woorden: “Ik ben jullie God, jullie zijn mijn volk”. Je vindt die woorden als een motief door de hele Bijbel heen, als een liefdesverklaring die herhaald maar ook gevierd moet worden. Ook zie je, hoe Gods volk daarop antwoord en van zijn kant trouw belooft. Voor Israël waren besnijdenis en pesachmaaltijd de momenten waarop dat verbond herbevestigd werd, in de nieuwtestamentische bedeling gebeurt dat in doop en avondmaal. De schrijvers merken op, dat onze weerstand tegen de inleidende formulieren er niet toe moet leiden dat we de daarin bewaarde verbondstaal verliezen. Eredienst als verbondsvernieuwing.

– Het verhaal van leven en werken van Jezus Christus: Want hij is en blijft het hart van het verbond, van het Oude net zozeer als van het Nieuwe. In dit verband pleiten de auteurs voor herinvoering van het liturgische jaar. Een jaarcyclus van Bijbellezingen en thema’s verbonden met geboorte, leven en woorden, lijden en sterven, opstanding en verheerlijking van Jezus Christus. Zo garandeer je, dat het volle evangelie aan bod komt en dat we niet selectief omgaan met de Bijbel vanuit onze hunkering naar ‘fastfood’. Eredienst als navolging van Christus.

– Het verhaal van schepping en herschepping: Alle schepselen, levende schepselen maar ook bergen, sterren en planeten, zijn één grote lofprijzing (Psalm 8; 104; 148)! Erediensten vertellen het verhaal van schepping, zonde en verval, maar ook van herschepping en vernieuwing van alle dingen.

 

CW: waarom makkelijk doen als ’t moeilijk kan?

Ja, je leest het goed: kies niet voor het voor de hand liggende maar heb het lef om diepgang te zoeken. Ik heb dit boek gelezen als een poging om ‘eigentijds’ en ‘bijbels-gefundeerd’ op een diepere manier te verbinden. Op dit moment zien we in de zich nog gereformeerd noemende kerken een ‘knip-en-plak-cultuur’ als het om liturgie gaat. Alles is goed, als we het maar leuk vinden en het ons een kick geeft. Een gerichtheid op ons eigen feestje. CW-ers willen terug naar eredienst gericht op God! Niet de religieuze gevoelens, ook niet de zoeker, maar God staat centraal. Die blikrichting zijn we wel kwijt. Hoe komt dat?

In een wereld die totaal veranderd is zijn we onze kerkelijke traditie gaan ervaren als aan alle kanten dichtgetimmerd, beklemmend en beperkend. Het is alsof het om ons heen zomer is geworden maar wij nog uit onze cocon moeten komen om als vlinders onze vleugels uit te slaan. De reactiebeweging die we nu zien, is dat we ons van onze zware winterjas ontdoen om ons eindelijk eens vrij te kunnen bewegen. Dat gebeurt omdat we niets goeds meer weten te vinden in wat we nu alleen maar als geestdodend kunnen betitelen. Het enige alternatief lijkt dan ook te zijn, dat we onze verlegenheid en ons gemis compenseren door ons in een flinterdunne evangelische geloofsbeleving te storten. Daar vind je immers antwoord op ons zoeken naar beleving en ruimte voor het uiten van ons geloof en gevoel! Dat is het resultaat van het faillissement van het gereformeerd kerk zijn. De dozen zijn ingepakt en we weten niet meer wat er in welke doos zat… Want die ‘vrijgemaakte’ kerk zal wel opgaan in iets anders. Maar of dat winst of verlies betekent, kunnen we pas zeggen als we die diepere geloofslaag die we als gereformeerden juist wilden bewaren weer hebben gevonden. Als je je identiteit met een kerk in plaats van met Christus zelf verbonden hebt, ben je voorlopig alles kwijt. De dozen van het failliete bedrijf staan in de opslag, maar in de haast hebben we alles van waarde ook ingepakt en nog niet teruggevonden. Typisch gevalletje van dat bekende kind en dat badwater…

“Het faillissement van de kerk: de dozen staan in de opslag en we weten niet meer wat in welke doos zat…”

Intussen menen velen, dat alleen evangelische liturgie en liedcultuur ons nog kunnen redden. Alleen daarmee kunnen we, meent men, de jongeren nog boeien en buitenkerkelijken nog trekken. Niets is minder waar. Buitenkerkelijken stoot je alleen maar af met slechte muziek en veel halleluja’s en ‘Jezus’. Veel jongeren omarmen opwekkingsliederen hooguit bij gebrek aan beter, het komt tot nu toe nog het meest in de buurt van de muziekstijlen die zij dagelijks op hun hoofden hebben. Veel jongeren houden van strakke muziek en weten vaak precies wat kwaliteit is en wat niet. De namaak-popcultuur in de kerk ervaren ze vaak als soft en temerig. Heel wat mensen jaag je er de kerk mee uit. Het zijn juist de ouders van deze jongeren die deze muziek en liturgische vormen fantastisch vinden, maar is dat niet vooral vanuit die zo juist genoemde verlegenheid, dat identiteitsverlies? Zijn we vaak niet blind voor de gevolgen: een grote groep (vooral van jongeren, want ouderen nemen het wel voor lief) die er niets mee heeft? Velen zijn al weg, en terugkomen zie ik ze niet. Ik bedoel dan vooral degenen die net even iets dieper over het geloof nadenken en niet zo maar uit de vragen zijn en zich niet met gemakkelijke antwoordjes laten afschepen.

En wat die ‘buitenkerkelijken’ betreft, het is een illusie te denken dat je liturgie ‘aantrekkelijk’ moet maken voor mensen die niet geloven maar misschien enige belangstelling hebben. Als je dat denkt, heb je nog nooit wat dieper en langer met mensen gesproken die echt op zoek zijn naar God. Dan kom je er wel achter, dat het echte wonder niet in de kerkdienst gebeurt, maar in dat gesprek waarin je als Jezus met die twee leerlingen onderweg bent naar de onthulling van wie hij is (Lucas 24,32!). De kerk kan geen mensen trekken maar moet God aanbidden. Als dat echt gebeurt in een authentieke ontmoeting met hem de levende, dan zal het kunnen gebeuren dat er iemand binnenkomt en tenslotte uitroept: “Ja, echt, God is hier!” (I Korinthiërs 14,25)!

“Buitenkerkelijken trekken of jongeren terug krijgen door matige muziek met veel halleluja’s en veel Jezus? Vergeet ’t: hoeveel hebben we er al niet mee weggejaagd?”

Dit boek dringt aan op ‘discerning the spirits’: onderscheidingsvermogen. Dat vraagt net even iets meer dan je ondoordacht te storten in iets wat je dénkt te missen en te zoeken. Dit boek nodigt uit om die net iets diepere laag te gaan zoeken. Hoe houd je een bijbelse balans vast, van uitbundige vreugde om Gods genade en eerbiedige inkeer omdat je beseft er diep afhankelijk van te zijn! Maar: ik zeg nadrukkelijk ‘we’. Het gaat om een gezamenlijke verlegenheid. Wat we kwijt zijn hebben we niet zo maar terug door een liedje hier en een muziekje daar. Het zit dieper, en er is meer dan ‘smaak’ en ‘cultuur’, er is een almachtige en eindeloos genadige God die we samen aanbidden. Goedkope genade is er genoeg in de wereld. Diep besef van Gods grootheid, dat mag wat kosten. Waarom makkelijk doen als het moeilijk kan: dat is natuurlijk een dwaze uitspraak. Maar ik bedoel ermee: voor iets van diepere waarde moet je waarschijnlijk ook dieper graven. En dat begint allereerst in je eigen ziel. Ga je mee op zoek?

 

(n.a.v.: Cornelius Plantinga jr en Sue A. Rozeboom, Discerning the Spirits. A Guide to Thinking about Christian Worship Today, Eerdmans 2003)

 

 

 

 

 

 

 

 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *