Belijdenis doe je omdat je de Geest hebt gekregen – preek over Handelingen 2, 37-39 (preek 4 in serie over “Gedoopt met de Geest”)

In de vroeg-christelijke kerk was het elk jaar feest met Pasen. Op Pasen werden nieuwe gelovigen (‘catechumenen’) gedoopt. In de nacht daarvoor kwamen ze bij elkaar. De deur ging op slot, en daar zaten ze dan. Niet om een nachtje door te zakken, maar om te bidden. ’s Morgens vroeg bij zonsopgang kwamen ze naar buiten. Daarna werden ze gedoopt, na het uitspreken van de geloofsbelijdenis. Dit ritueel gaf heel duidelijk een moment aan waarop je a.h.w. een drempel over gaat. Je wordt ingewijd, je treedt toe tot Gods kerk. Geloven is niet maar een beetje religieus of spiritueel zijn, het is overgave. Je wijdt je toe aan Jezus Christus. Je erkent dat jouw leven nu onder zijn gezag en autoriteit staat.

Ook jullie erkennen vandaag, dat Jezus je Heer is. Want al ben jij aan het begin van je leven gedoopt, ook jij moet zelf kiezen.  Gedoopt worden en bewust kiezen horen onlosmakelijk bij elkaar. Door Gods belofte bewust en in geloof aan te nemen, krijgt je doop haar ware betekenis. Ook in het gelezen Bijbelgedeelte gaat het over dopen en Gods belofte aanvaarden. En wat belooft God dan? Zijn Geest: dat is Gods grote cadeau ook aan jou, in je doop al beloofd. Nu doe je belijdenis: het bewijs dat je die Geest hebt gekregen.

Belijdenis doe je omdat je de Geest hebt gekregen

Die Geest had God aan zijn volk beloofd (1); geeft hij aan wie in Jezus gelooft (2); zegt hij toe aan allen die hij uitnodigt (3).

 

1.

Vers 39 is overbekend, in de kerk: voor u geldt deze belofte, en voor uw kinderen… Dit is één van de Bijbelgedeelten op grond waarvan wij kinderen dopen. Toch gaat het hier niet over het dopen van kinderen. Er worden volwassen mensen gedoopt, kijk maar naar vers 41: Degenen die zijn woorden aanvaardden, lieten zich dopen. Dit zijn dus mensen die zelf geloven, en een bewuste keus maken (zich laten dopen). Dat het in vers 39 over kinderen gaat, heeft dus niet met dopen te maken. Het heeft te maken met Gods belofte, bedoeld voor deze mensen en hun kinderen.

Het woord belofte komt vaak voor in de Bijbel. Het is een woord dat echt past bij wat God doet. Hij is een God die belooft, Gods woorden zijn beloften. En hij is een God die doet wat hij belooft.

Wat is het dan wat hij belooft? Petrus zegt: laat je dopen, dan ontvang je vergeving van je zonden. Dat belooft en geeft hij dus. Maar er is nog meer! Je krijgt vergeving. En dán geeft God je ook zijn heilige Geest! Dat is Gods belofte, zegt Petrus, aan jullie (de Joden) en jullie kinderen: die Geest!

Al eerder kwamen we dat tegen (een paar weken geleden). God had een verbond gesloten met zijn volk Israël. Door hen te bevrijden uit de slavernij in Egypte, te brengen in het beloofde land. Hij gaf hun zijn wetten, beloofde hun zijn trouw. God en Israël, die twee waren onafscheidelijk. Op zich natuurlijk prachtig, die liefdesrelatie tussen God en Israël. Toch was dat nog maar het begin. In het Oude Testament, het eerste deel van de Bijbel, zie je dan ook, dat God meer wil. Aan het eind van die eeuwenlange periode wordt dat steeds duidelijker. Steeds vaker zegt God: mijn eerste verbond met Israël krijgt een doorstart (Jeremia 31). Het wordt nog veel mooier en grootser dan alleen mijn verbintenis met Israël (Jesaja!).

Dat had alles te maken met Gods plan om een redder te geven. Zijn Zoon, Jezus Christus, die zou komen om voor de zonden van de wereld te boeten. In Jezus zou dat eerste verbond uiteindelijk pas echt zijn vervulling krijgen. En dat is nu gebeurd. Dat is het wat Petrus nu op de Pinksterdag uitlegt. Gods eerste verbond is voorbij, nu komt Gods verbond pas tot zijn eigenlijke bestemming. Christus is gestorven aan het kruis, opgestaan, teruggekeerd naar de hemel. En nu, vandaag, zegt Petrus op die eerste Pinksterdag, geeft hij ons zijn Geest. Dat is die grote belofte van God: die Geest! Hij is de ultieme vervulling van Gods plan. Het sluitstuk van Gods reddingsoperatie, de kroon op zijn werk. De Geest is het hoogtepunt van Gods verbond met Israël!

2.

En de mensen zijn er klaar voor. Want dat is wel het allerwonderlijkste: de mensen zijn diep getroffen door Petrus’ woorden. Kun je je dat voorstellen: diep geschokt, door een preek?! Ja, maar het was niet zo maar een preek, eigenlijk was het meer een bestraffing of waarschuwing.

Het is een lang verhaal, Petrus haalt oude profetieën aan, van Joël, uit de Psalmen. Zo noemt hij ook Psalm 16, een lied van koning David. David zingt daar, dat hij niet zal sterven maar eeuwig zal leven. Maar, zegt Petrus, hij is toch gestorven, zijn graf is er nog steeds, hier in Jeruzalem. Hoezo zegt hij dan, dat hij niet zou sterven? Nou, David had het niet alleen over zichzelf. Maar eigenlijk over zijn grootste nakomeling, Jezus, die tegelijk Gods Zoon is. En zo maakt Petrus duidelijk, dat Jezus niet dood is maar leeft. De Joden hadden hem gekruisigd en dachten van hem af te zijn. Maar God heeft hem levend gemaakt, zegt Petrus.

En dat is waarom de mensen zo schrikken. Want, zeggen ze, als dat zo is, dan…, dan hebben wij Joden dus Gods Zoon gedood! Goeie genade, wij dachten God een dienst te bewijzen. In werkelijkheid zijn we regelrecht tegen hem in gegaan! Maar dan zal nu Gods toorn ons onherroepelijk treffen! Vandaar dat ze vragen: wat moeten we nu doen??!! Ze zijn bereid tot alles: vertelt u het maar, we zijn er helemaal klaar voor…

Nu had Petrus kunnen zeggen: nou, betaal allemaal duizend euro, en het komt goed… Maar hij zegt iets wat veel ingrijpender is: keer je af van je huidige leven. Ook hier een woord dat vaak voorkomt in de Bijbel: (letterlijk) ‘tot inkeer komen’. Een totale verandering ondergaan: je leven volledig over een andere boeg gooien.

Eigenlijk zegt Petrus dus helemaal niet wat ze moeten ‘doen’. Het gaat veel meer om een nieuwe richting in je leven, een koers die je moet gaan. Waar ben jij op gericht in je leven? Leuke vrienden, hoog scoren met je studie, prachtige loopbaan? Bij jullie heb ik wat anders geproefd. Jullie hebben ook je plannen en idealen, net als iedereen van jouw leeftijd. Maar stuk voor stuk vertelden jullie, dat jullie leven is veranderd. Dat jij je leven voor Jezus leeft, dat jij met je talenten God wilt dienen, en je naaste. Dat is eigenlijk heel wonderlijk, dat is bijzonder.

En dat is precies wat daar in Jeruzalem ook gebeurt. Deze mensen moeten zich afkeren van hun oude bestaan. Van een leven zonder Jezus; en dus buiten God. Zonder Jezus Christus zul je God nooit vinden, dan zul je je altijd in hem vergissen. Dan blijft God ver weg, onbereikbaar, onberekenbaar zelfs. Een God die je kan maken en breken. Pas als je hem kent via en door Jezus, zie je zijn liefde, zijn trouw, zijn ‘genade’.

Dat is gedoopt worden “op de naam van Jezus Christus” (zoals er letterlijk staat). ‘Op de naam’ van Jezus: door je doop sta je op zijn naam. Je wijdt je aan hem, geeft je over aan hem, hij gaat je leiden, en nieuw maken. En dán komt ook de kroon er op: Dan zal de heilige Geest je geschonken worden.

Heb jij de Geest gekregen? Ja, zeg je straks: ik zeg ja tegen God! En dat kun je alleen maar zeggen, omdat je ook gelooft: ik heb zijn Geest gekregen!

Heel wat jongeren die voor jullie belijdenis deden, gingen weer verder met hun leven. Er veranderde niet echt veel, sommigen voelen dat het vervaagt. Dat is niet alleen bij jongeren zo, dat voelen we allemaal. En ja, zo ging het bij die mensen toen ook. Als je je hebt bekeerd tot Jezus, dan ben je er klaar voor ook zijn Geest te ontvangen, en geeft Christus je die Geest ook werkelijk. Maar je kunt je afvragen: dan pas? Werkt de Geest dan niet al veel eerder? Zonder de Geest kún je je toch helemaal niet tot Jezus bekeren? Dat klopt: dat ze zo diep geraakt werden door wat Petrus zei, kwam door de Geest. Maar er is verschil tussen wat de Geest in je leven kan doen, en het ontvangen van de Geest.

Als ik een huis koop, krijg ik de sleutel. Dan ga ik klussen, ik zet een paar stoelen op de betonnen vloer, neem al ’s wat spullen mee. Maar ik woon en slaap er nog niet. Pas als alles klaar is en alle spullen er staan, ga ik er wonen. Zo is het ook met de heilige Geest. Als hij met je bezig gaat, moet er eerst geklust worden: bekering, grote schoonmaak. En dan ontvang je de Geest definitief, hij komt bij je wonen. Ook daarna blijft het nodig om te bidden om de Geest, om zijn kracht en vervulling. Net zoals je ook je huis moet onderhouden, dat is nu eenmaal nodig.

Dus als jouw belijdenis vervaagt, weet je dat je moet bidden om de Geest. Dat hij je weer, en nog meer, vervult, net als een nieuw verfje of behangetje. Vandaag vier je je bekering, ná vandaag wordt het weer gewoon. Dan ga je merken: het leven met Jezus gaat met vallen en opstaan. Maar zijn Geest laat je niet meer los, hij blijft bij je, dat mag je geloven.

3.

En die Geest geeft God aan allen die hij roept. Je ziet in deze verzen een opklimming. God belooft zijn liefde en Geest aan zijn volk, hun kinderen en nakomelingen. Maar ik zei al, God wil verder, hij wil zijn verbond met Israël verbreden: wereldwijd! Op deze eerste Pinksterdag zien we zijn grootse plannen. Dit is nog maar het begin. Maar vanaf nu gaat God internationaal, tot ver buiten Israël. Je ziet God hier a.h.w. over al die mensen daar heen kijken: allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen. Die heeft hij al allemaal op het oog. Ook die wil hij allemaal met zijn liefde en het nieuwe leven door zijn Geest bereiken.

God is een God die mensen zoekt, God zoekt mens. Een God van gemeenschap, van een familie, een volk. Daarom kijkt hij al om zich heen, verder en verder, naar alle volken en komende generaties. Zo zien we in het boek Handelingen al het begin daarvan: Klein-Azië, Athene, Rome, Europa. Dat is Gods blikrichting: ook wij staan nu in zijn licht (en dat geldt ook voor anderen, zoals adoptiekinderen, en vluchtelingen, die ook ‘van ver’ komen en bij hem gebracht zijn!).

En dat licht schijnt op iedereen die hier vanmorgen is. Misschien zijn er vanmorgen mensen, voor wie dit allemaal nieuw of vreemd is. Toch bevind je je vanmorgen in de warme zonnestralen van Gods liefde. Dat is wat dat woord ‘roepen’ hier betekent. Dat God jou toespreekt, aanspreekt, aan de deur van je hart klopt. Hij wil bij jou wonen, met zijn Geest. Hij wil alles wat donker is in je leven opklaren, met zijn licht verlichten. Waarom zou je je oren sluiten voor die stem, jezelf afschermen voor die liefde? God roept jou, zoekt jou. Hij nodigt je uit. Hij zegt: ook jou geef ik die Geest!

 

Amen.

 

 

Hand. 2, 37-39 Hand. 2, 37-39

 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *