Ambten in de gemeente

Dit artikel was een inleiding/presentatie voor de jaarlijkse classicale ambtsdragercursus van de classis Midden-Holland. Het is het voorlopige eindresultaat van nog verdergaande studie op een onderwerp dat bijzonder complex blijkt.

 

Vooropmerking:

De cursusdeelnemers komen waarschijnlijk vooral voor praktische toerusting. Vanavond starten we toch met ‘theorie’: een Bijbels-theologische fundering van het ambt.

1 Ambt en gemeente

In de vertaling NBG ’51 kwam één maal het woord ‘opzienersambt’ voor (1 Tim. 3,1).[1] Het woord ‘ambt’ of ‘ambtsdrager’ heeft het nadeel van een wat formele, gewichtige klank. Ook heeft het iets ‘bestuurlijks’. Dat geeft mogelijk een wat eenzijdig beeld: alsof ze min of meer boven de gemeente staan. Als we dicht bij de Bijbel willen beginnen, moeten we proberen de Bijbel te laten spreken en niet dat beeld, dat bovendien bepaald is door wat bevestigingsformulieren verwoorden. Maar dan beginnen we ons nadenken hierover al ver in de kerkelijke geschiedenis en ontwikkeling. Dit kan ons hinderen in het lezen en uitleggen van wat de Bijbel zegt. In de Bijbel begint alles bij de gemeente: als lichaam van Christus, met gaven, taken en diensten. Een heel dynamisch en veelkleurig beeld![2] We lezen daarom eerst twee Bijbelgedeelten, die gaan over de gemeente.

1 Korinthiërs 12, 1-13 (lezen, daarna: vragen bespreken, plenair)

De gemeente is veelkleurig, er zijn veel gaven, krachten en bedieningen. Wat zorgt er (volgens dit Bijbelgedeelte) voor dat al die verschillende krachten elkaar niet tegenwerken maar juist in dezelfde richting werken?

Efeziërs 4, 1-16

Wat wordt er in vers 7 e.v. gezegd over Christus? Wat betekent dat?

Er staat eigenlijk twee keer ‘geven’: Christus heeft ieder genade gegeven (vers 7), én hij heeft gegeven: apostelen, profeten, evangelieverkondigers, herders, leraren (vers 11).[3] Wat zegt dat over de verhouding tussen ‘iedereen’ en die speciaal aangestelden?

Wat is volgens dit Bijbelgedeelte de taak van die speciaal aangestelde personen?

Uit beide Bijbelgedeelten leren we:

  1. Het geheim van het samenwerken van alle gaven en bedieningen is de heilige Geest. Hij maakt al die verschillende gaven ‘efficiënt’, een samenhangend en samenwerkend geheel. In de praktijk is dat niet altijd vanzelfsprekend en moeten we ons in gebed laten leiden door die Geest om daarin te groeien.
  2. Gaven en ‘aangestelde personen’ staan op één lijn: sommige gaven monden uit in een speciale opdracht en aanstelling. Een ‘ambt’ is een erkende gave.
  3. De taak van die speciaal aangestelde personen is niet: het werk van de gemeente overnemen, maar leiding geven aan de gaven, aansturen en toerusten. Hoe: met het Woord, Geestelijke leiding.
  4. “Ambtsdrager is niet, dat je ineens uit de gemeente weggehaald wordt en lid wordt van een bijzonder ambtelijk college” (M. te Velde). Er bestaat geen ambt ‘kerkenraadslid’. Mensen met een bijzondere opdracht ontvangen hun legitimatie niet vanuit het feit dat ze lid zijn van een kerkenraad als een soort overkoepelend orgaan, maar door hun eigen aanstelling en roeping, dus van God zelf, via de gemeente. De kerkenraad is geen apart instituut tussen gemeente en ambtsdragers in, maar meer een be-raad, een overleg over de zorg voor de gemeente, om geestelijk leiding te geven.

Functioneel of essentieel?

In de protestantse traditie (gereformeerd en evangelisch) is de ambtsopvatting vooral ‘functioneel’. Dat betekent: een gemeente heeft allerlei taken, en die moeten zo praktisch mogelijk worden verdeeld. Daarom worden ambtsdragers democratisch verkozen, en zo zien we het werk van Gods Geest, die op deze manier in de gemeente werkt.

Er is ook een traditie die meer nadruk legt op het gezag of de bevoegdheid van het ambt: de z.g. ‘ontologische’ (in het zijn of de essentie gefundeerde) opvatting. Deze vind je vooral bij de Rooms-katholieke traditie. Het gezag van Christus wordt dan vertegenwoordigd door het ambt van de bisschop. A. van de Beek[4] pleit voor terugkeer naar dit bisschopsambt, dat meer de autoriteit benadrukt (die bij die functionele opvatting gemakkelijk verdwijnt). De bisschop is het ambt waaraan de apostelen hun leer hebben overgedragen. De taak van de bisschop is de kerk in die leer, en dus bij Christus, bewaren.[5] In de vroege kerk (ná de tijd van de apostelen) had elke gemeente haar eigen bisschop, een ambt waarvan je de huidige predikant als voortzetting zou kunnen zien.

In de gereformeerd-reformatorische lijn is een zekere balans zichtbaar: de ambten zijn functioneel (’praktisch-democratisch’) gekleurd, maar ook is er iets van dat ‘bevoegdheidsdenken’ in bewaard, en wel vooral in het ambt van predikant, die een exclusieve bevoegdheid heeft om sacramenten te bedienen, huwelijken te bevestigen, ambtsdragers te bevestigen, etc. En verder zien we het misschien terug in het bestuurlijke gezag van ouderlingen, maar dat is vooral een gedeeld gezag, in de gezamenlijkheid van een kerkenraad (en andere kerkelijke vergaderingen: classis, synode).

De tendens lijkt overigens te zijn, dat ambtsdragers steeds meer functioneel worden gezien. Deze trend gaat in de richting van een kerkenraad als een managementteam. Deze ‘verplatting’ of verzakelijking maakt dat men predikanten in toenemende mate als ‘werknemers’ van de kerk gaat zien. Deze tendens een breuk met de Bijbels-historische ‘roots’ van het predikambt.

In de evangelische wereld is ambtelijke bevoegdheid eigenlijk vooral geconcentreerd in de voorganger, die als charismaticus vooral een persoonlijke roeping heeft. Dit maakt het ambt in die gemeenschappen wel kwetsbaar, omdat er soms een eenkoppig gezag ontstaat. Overige ambten zijn er in die traditie niet altijd, wel kent men meestal oudsten en soms leiderschapsteams.

Schematisch wil ik de bestaande visies als volgt in beeld brengen (zie ppt-presentatie).

 

2 De Bijbelse ambten

De ambten zoals we die nu kennen, vind je zo niet letterlijk in de Bijbel maar zijn in de loop van de eeuwen zo gegroeid. De ons vertrouwde trits (ouderling, diaken, dominee) is afkomstig van de Reformatie van de 16e eeuw (Calvijn e.a.). In de Bijbel zie je een heel divers beeld. Je kunt wel enkele lijnen aanwijzen.[6]

1. Oudste

Als we al van een ‘ambt’ kunnen spreken, dan heeft in de Bijbel de oudste de beste papieren. In het Oude Testament (Numeri 11) gaat het om leiders die vanuit de wet van God recht spreken en namens God gezag uitoefenen. In het Nieuwe Testament zien we deze figuur terug in de presbyteros (betekent letterlijk ‘oudste’). Daarnaast gebruikt het Nieuwe Testament de term episkopos, wat vooral een taakaanduiding is: ‘opzien’, d.i. voor de gemeente zorgen als een herder. Dit verwijst naar de ene goede herder, Jezus Christus (Johannes 10). In het Nieuwe Testament lijkt er geen verschil te zijn tussen presbyteroi en episkopoi. Paulus en de andere apostelen stelden overal herders aan, om zo de zorg voor de kudde van de goede herder te garanderen. Die aanstelling zou je ‘ambt’ kunnen noemen: een opdracht of gezonden worden.

Kijk je naar die aanstelling, dan is er verschil met ‘gewone’ gemeenteleden. Kijk je naar het werk, dan is dat verschil er niet, in ieder geval geen scheiding. De oudsten zijn er niet om de pastorale zorg van de gemeenteleden over te nemen, wel om deze in goede banen te leiden.

2. Diaken

Een ambt van diaken zie je in de Bijbel minder duidelijk (geen aanstelling door de apostelen). Daarom is er op dit moment verdere bezinning nodig en gaande op de vraag hoe ‘ambtelijk’ je die diaken eigenlijk moet maken (zie ook de discussie over M/V in de kerk; en zie de nieuwe kerkorde). Daarbij moeten we bedenken dat het woord ‘ambt’ voor ons een zeer specifieke invulling heeft gekregen en een soort ‘bulkbegrip’ is geworden.[7]

Hier zie je, dat de kerk altijd in beweging is. Calvijn en de andere reformatoren lieten zich leiden door de heilige Geest, die wijsheid geeft en inzicht in Gods Woord. Zo zochten ze naar wat toen het beste geacht werd voor Gods kerk. Dat is de kracht van gereformeerd geloven: gereformeerd zijn is gereformeerd worden. Als we ons op dit moment in de kerkelijke geschiedenis aansluiten bij de gangbare praktijk, doen we dat zonder die te zien als in beton gegoten.

Diakenen zijn vooral gavenbeheerders. Zij rusten de gemeenteleden toe in het functioneren als lichaam van Christus (naar 1 Korinthiërs 12). Zij inventariseren en activeren de gaven door vraag en aanbod af te stemmen. Ook hun leiding is geestelijk van aard, dus met en vanuit het Woord van God. Veel diakenen zijn doeners, praktisch ingesteld. De valkuil is dan dat zij meer probleemoplossers zijn dan gemeenteopbouwers. Minstens zo belangrijk is, dat ze werken aan een totaalplan van diaconaal gemeente zijn. Dat is uiteindelijk een roeping die ‘wereldbreed’ is![8]

3. Predikant

A.N. Hendriks en C. Trimp hebben zich ingespannen om het predikantsambt Bijbels te funderen, onder meer op grond van 2 Korinthiërs 5, waar gesproken wordt over de ‘bediening der verzoening’. Zo werd aan de Woordverkondiging een exclusief ambtelijke bevoegdheid toegekend. Deze verbinding is aanvechtbaar: Paulus in heeft het daar vooral over het apostelambt.

Er is in de prediking zeker wel iets van priesterlijke verzoening. A. van de Beek ziet in het predikambt de voortzetting van het aloude bisschopsambt. De predikant als Woorddienaar staat dan voor de overdracht van de leer van de apostelen en heeft daartoe een speciale wijding en bevoegdheid. De overige ambtsdragers zijn daarbij a.h.w. secundanten, met een van hem afgeleid geestelijk gezag.

De reformatorisch-protestantse traditie schrok hiervoor altijd terug vanwege huiver voor macht en exclusieve bevoegdheid (tegenover de ontsporing daarvan in de Middeleeuwen). Het is in het licht van die traditie toch opmerkelijk, dat het ambt van predikant inderdaad iets van die exclusiviteit behouden heeft (gezien zijn speciale bevoegdheden, zoals sacramentsbediening, etc., en in de levenslange roeping/aanstelling). Binnen een functionele benadering is het gezag van de prediking meer gelegen in het Woord van God dan in de wijding of bevestiging. Deze bezinning zal verder gaan en mogelijk in de toekomst, vanuit de wijsheid van Gods Geest, tot nieuwe ontwikkelingen leiden. Maar een verdere ‘functionalisering’ van het predikambt vanuit een ongeestelijke verzakelijking (dat kerkenraden zich gaan gedragen als management van de kerk) zal het predikambt steeds verder ondermijnen.

Sluiten we ons voorlopig aan bij de huidige praktijk, dan is de predikant vooral de specialist op het gebied van de Bijbel en de Bijbelse leer. Verkondiging en onderwijs zijn de hoofdtaken. Verkondiging in de Bijbelse zin van publieke verkondiging.[9]

4. Tenslotte: het besturen

Predikanten zijn dus vooral geestelijk leiders, die de gemeente voorgaan op en bewaren bij de weg van de Heer (A. van de Beek). Zij doen dat door de bediening van Woord en sacrament, publieke verkondiging en onderwijs. Oudsten zien toe op leer en leven, en steunen mensen in allerlei levenssituaties om Christus te volgen. Diakenen geven hun zorg eveneens vanuit het Woord van God. Ambtsdragers zijn daarom geen managers, daarvoor kun je beter een afzonderlijke bestuursgroep hebben, zoals enkele decennia geleden gelanceerd in het “Nieuwe Bestuursconcept”. Dit beoogde ontlasting van de werkdruk van kerkenraden, maar in de praktijk geven kerkenraden de bestuurlijke bevoegdheid die ze ervaren nog altijd niet echt uit handen. Geestelijk leiding geven blijft daardoor onder druk staan.

Anderzijds blijft het lastig om een heldere scheiding of onderscheid aan te brengen tussen geestelijk leiden en besturen. In de huidige studie op het ambt in verband met de vraag naar de plaats van vrouwen in de kerk komen deze vragen opnieuw aan de orde. Gepleit wordt wel voor een afzonderlijk bestuurlijk college, een soort raad van oudsten met bestuurlijk gezag.

Voorlopig doen kerkenraden er goed aan zich te concentreren op de geestelijke leiding, vooral in de zorg voor de kudde van de goede herder Jezus. Samen op zijn weg blijven en de kerk bij Christus bewaren, dat is en blijft onze mooie en hoogste roeping!

 

3 Persoonlijke roeping en motivatie

Ten slotte wil ik kort met jullie nadenken over de vraag: waarom doe je dit werk? Wat drijft je om ouderling of diaken te willen zijn? Of werker in de kerk?

Vermoedelijk zullen de meesten deze roeping ervaren als een eervolle verkiezing en een zeer serieuze verantwoordelijkheid die de Heer toevertrouwt, via zijn gemeente. De hele gemeente is getuige geweest van je bevestiging, heeft de ernstige woorden van het formulier opnieuw gehoord en je toegezongen met een zegenbede. Er zijn hoge verwachtingen uitgesproken en door jou aanvaard.

Dat geldt ook van andere werkers, die niet aangesteld worden in een dienst met een ‘bevestiging’, maar door de kerkenraad zijn gevraagd of de kerkenraad aanvullen met een opdracht tot pastorale of diaconale zorg. Over de vraag wat je drijft, zul je dus ongetwijfeld serieus nagedacht hebben. Dat willen we nu dan ook samen doen.

Ik neem mijn uitgangspunt in de roeping van Mozes en in die van Jona. Mozes (Exodus 3) krijgt een bovenmenselijk zware taak. Eerst komt hij met allerlei tegenwerpingen. Maar God geeft hem een zeer krachtige legitimatie mee in de nieuwe Naam waarmee hij zich aan zijn volk openbaart: JHWH! Mozes gaat, maar alleen dankzij die Naam laat hij zich zenden. Hierin zie je de menselijke zwakte en God die door mensen toch zijn werk doet.

Bij Jona zie je nog iets anders: een dienaar van God, die dienst weigert. Het opvallende is, dat God hem niet laat verdrinken, maar redt en opnieuw zendt! Wat een geduld heeft hij met Jona! En nog is hij niet klaar met Jona. Als deze blijft mokken en zelfs Gods liefde en trouw vervloekt (4,2; verg. Exodus 34,6vv!), brengt God hem tot zwijgen. Hij is een God die zich laat bewegen door de nood en het geloof van mensen (3,10!). Hij is genadiger dan wij vaak zijn!

Vanuit die twee voorbeelden denken we na over onze eigen roeping, aan de hand van de volgende vragen:

Wat is jouw persoonlijke motivatie? Of concreter: waarom wil je dit?

Waar komt die motivatie vandaan? Voel je je geroepen? Door wie? Of voel je je gestuurd?

Hoe staat jouw omgeving tegenover de taak die je op je neemt?

Waar ben je bang voor? Waar zie je tegenop? Wat hoop je?

 

 

Alphen aan den Rijn/Zoetermeer, augustus 2018

 

 

Geraadpleegd:

 

Jodien van Ark, Henk de Roest (red.), De weg van de groep. Leidinggeven aan groepen in gemeente en parochie, Zoetermeer (2007)

Dr. A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus. Theologie van de kerk en de Heilige Geest, Zoetermeer (2012).

Dr. J. van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk. Een exegetisch mozaïek, Kampen 1984

Rein Nauta, Paradoxaal leiderschap. Schetsen voor een psychologie van de pastor (2006)

P. Niemeijer, Zwijgteksten, scheppingsorde en Geesteswerk. Bijdrage aan het denken over vrouw en ambt (Hilversum 2018

C.J. de Ruijter, Ambt in de 21e eeuw, referaat Ambtsdragerscongres SGO 2003

Joke van Saane, Geloofwaardig leiderschap, Zoetermeer (2012)

Hans Schaeffer, Predikantsambt in bijbels en theologisch perspectief, lezing op de studiedag van het ‘Amersfoort Beraad’ Met vreugde en zegen te Nijkerk 13 april 2018

Sake Stoppels, Voor de verandering. Werken aan vernieuwing in gemeente en parochie, Zoetermeer 2009

 

 

 

 

Noten/verwijzingen:

[1] Het woord ‘ambt’ kwam in de Bijbelvertaling NBG ’51 niet voor, wel in de NBV (10x), maar dan betreft het niet onze ‘kerkelijke ambtsdragers’ maar gaat het om de vertaling van woorden die zoiets betekenen als dienst of taak.

[2] Zoals reeds in de jaren 80 van de vorige eeuw aangetoond door prof. J. van Bruggen: Dr. J. van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk. Een exegetisch mozaïek, Kampen 1984.

[3] Zoals te zien is in de vertaling NBG ’51.

[4] Dr. A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus. Theologie van de kerk en de Heilige Geest, Zoetermeer (2012).

[5] Dat is dan het herderlijke: als de Goede Herder Christus de schapen van de kudde helpen Hem te (blijven) volgen (zie Johannes 10).

[6] Dit inzicht is vooral afkomstig uit de genoemde studie van prof. J. van Bruggen (noot 2).

[7] Daarom pleit De Ruijter voor nieuwe waardering voor het uit de angelsaksische traditie afkomstige begrip ‘ministry’, bediening (C.J. de Ruijter, Ambt in de 21e eeuw, referaat Ambtsdragerscongres SGO 2003). Ondanks de bezwaren van de reformatoren tegen een ontologische visie en de tendens in de richting van een Bijbels-functionele ambtsleer kreeg het begrip ‘ambt’ binnen de gereformeerde traditie toch een bijklank van ‘gezag’ en exclusiviteit. Dit werkt door in de ‘M/V-discussie’ in die zin, dat deze exclusiviteit in de uitleg van sommige Bijbelteksten wordt ingelezen, vooral in teksten die wel ‘de zwijgteksten’ worden genoemd (1 Korinthiërs 14, 34-35; 1 Timoteus 2, 9-15). Men zegt dan, dat daar staat dat spreken en gezag oefenen ambtelijk spreken en gezag oefenen is. Maar dan breng je een specifieke opvatting over wat ‘ambt’ is binnen in de tekstuitleg, terwijl dat specifieke ambtsbeeld toen in het geheel nog niet bestond (zie P. Niemeijer, Zwijgteksten, scheppingsorde en Geesteswerk. Bijdrage aan het denken over vrouw en ambt (Hilversum 2018).

[8] Ook ‘werelddiaconaat’, ook genoemd ‘zending & hulpverlening’ of ‘mission’ vallen binnen hun aandachtsveld. Dit geldt ook voor plaatselijk diaconaal werk, zoals bijv. participatie in voedselbanken, schuldhulpverlening, etc.

[9] In 1 Petrus 2,9 is verkondigen ‘wereldkundig maken’. De predikant als dienaar van het Woord is vooral evangeliedienaar. Verkondiging heeft een publiek aspect, niet alleen in de eredienst maar ook in een missionaire zin (bijv. door mee te werken aan Alphacursussen, te zorgen voor de begeleiding van nieuwe gelovigen, etc.).

 

 

Ambten in de gemeente

 

 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *