Werk, geld en groei christelijk-sociaal belicht (een publicatie van de CU)

Alweer drie jaar geleden blijkt het te zijn, dat het Wetenschappelijk Instituut van de ChristenUnie een boekje uitgaf: Coöperatief kapitalisme (werk, geld en groei in christelijk-sociaal perspectief).[1] Dat wekt hoge verwachtingen, en hoge verwachtingen wekken (diepe) teleurstellingen. Zo erg is het niet, misschien waren mijn verwachtingen wat overspannen.

Best een goed boek

Want het boekje op zich is prima. Ik ben namelijk niet alleen een moraalridder, ik ben vooral ook leek. En dan moet je oppassen met je (morele) oordeel. Tegelijk meen ik, dat kerken en dominees hun stem moeten verheffen tegen onrecht en zelfverrijking, ongeacht de vraag of ze van al die systemen van geld en markteconomie verstand hebben of niet.

Daarom allereerst dit. Dit boek was voor mij als leek zeer verhelderend. Zowat de helft van het boek heb ik ervaren als ‘uitleg aan onkundigen’. Het hele eerste deel is vooral beschrijvend: hoe werkt het nou in de economie? Wat betekent automatisering voor de werkgelegenheid? Wat is flexibilisering? Hoe ontstond de financiële crisis? Hoe kan de economie weer groeien? En: waarom is groei noodzakelijk?

Maar het zal niet verbazen, hier beginnen dan ook mijn vragen. Bij dat laatste, de noodzaak van economische groei, vraag ik meteen: hoezo? Waarom zou dat noodzakelijk zijn, hoezo zou er geen totaal ander denkraam mogelijk zijn? Door de opzet van het boek (beginnen met een hoop feitelijke informatie) lijkt het erop, dat de auteurs bij voorbaat al zeggen: dat zijn de vragen der onwetenden. Kritisch doorvragen komt vaak voort uit gebrek aan kennis. Dus leggen we je eerst maar eens even haarfijn uit hoe het zit.

En die benadering overtuigt mij niet. Argumenten en ratio zijn niet genoeg meer vandaag. Je moet minstens laten zien, dat je de tegengeluiden kent en daar doorheen gegaan bent. Ik denk dat ik dat nu juist een beetje mis in deze publicatie.

Omdat ik vooral leek ben, wilde ik eerst meer studie maken van het onderwerp, om mijn kritiek en vragen beter te kunnen onderbouwen. Dat is er (nog) niet zo zeer van gekomen, en dus bleven mijn eerste notities, zoals in dit artikel verwoord, langer liggen dan ik van plan was. Recent kwam ik dit stuk weer tegen in mijn pc-archief, en ik kies er nu voor het eerst wel te posten. In een later stadium hoop ik er meer studieresultaten aan toe te kunnen voegen. Het blijft namelijk van belang volgens mij dit geluid te laten horen en al is het maar vragenderwijs toch iets te doen aan het ontstaan van een fundamenteel debat onder christenen.

Coöperatief kapitalisme: christelijk polderen

Met des te meer nieuwsgierigheid dook ik het tweede deel van het boekje in: “Bouwstenen van coöperatief kapitalisme”. Vanuit Kuypers visie op de relatieve autonomie van de verschillende domeinen in de samenleving (‘soevereiniteit in eigen kring’) en de uitwerking daarvan door Herman Dooyeweerd (ieder domein een eigen normatieve structuur) spreken de auteurs over de waarde en de grenzen van de marktlogica. Zo stellen ze, dat een kapitalistische markteconomie vanuit het christelijk-sociale gedachtegoed niet te veroordelen is. De vrije markt van concurrentie en privaatbezit (tegenover productiemiddelen in staatshanden) vormt een samenspel van krachten die elkaar in balans houden en ook de donkere kanten van de mens (machtsmisbruik, onbegrensde zelfverrijking) afremmen. Maar dan moeten die beperkingen door betrokken partijen wel erkend worden. En ligt hier niet de zwakte van zo’n visie? Zijn we dan niet te optimistisch over de mens die zich wel laat bijsturen, of over de moraal van een overheid?

Veel wordt dus verwacht van een goed samenspel van overheid, markt en samenleving. Dit vraagt om vertrouwen in de overheid, als het gaat om het begrenzen en corrigeren van ongebreidelde marktwerking. Maar dat gaat uit van een ideale overheid, met een bijna Bijbelse moraal: een overheid die de eigen ruimte van die maatschappelijke domeinen garandeert, kwetsbare groepen beschermt en negatieve milieueffecten tegengaat. Uiteraard is deze notitie geschreven om het ideale of door de CU gewenste overheidsbeleid te beschrijven. De huidige werkelijkheid is echter, dat zo’n overheid er niet is. Kan ik als christen voldoende vertrouwen dat mijn overheid een gezonde moraal ontwikkelt als het gaat om het beperken van de marktideologie? Een kabinet met voornamelijk een VVD-beleid doet bij mij dat vertrouwen niet groeien, zacht gezegd. “Niet alles is voor geld te koop”, zeggen de auteurs van dit boekje. Maar in de heersende politieke moraal lijkt het soms eerder alsof geld de nieuwe god is, die alles moet en zal oplossen. Zelfs rigoureuze bezuinigingen zijn een keerzijde van zo’n visie, want uiteindelijk moet alles vertaald worden in economisch rendement. Economisch niet-interessante mensen zijn dan de dupe van een beleid dat alleen beoogt de staatskas te redden. Wat dat betreft had van mij deze studie heel wat kritischer gemogen.

Als de schrijvers spreken van nieuwe vormen van samenwerking op particulier niveau, coöperatief kapitalisme als nieuw paradigma, waag ik daarom toch de vraag te stellen: hoe realistisch is dit? Hebben we het nu over ‘christelijk polderen’? Zeker, ook ik ben blij met samenwerkingsmodellen en gedeelde verantwoordelijkheid, zoals in het z.g. ‘Rijnlands of poldermodel’ (65). Maar dat is Nederland, en dan ook nog een beperkte kant van Nederland. Wat beginnen we als Nederland echter tegen de koers die in de Europese Unie dominant lijkt, zie de manier waarop de EU omgaat met Griekenland en de financiële crisis in West-Europa? Daar lijkt het z.g. ‘Angelsaksische (neo-liberale) model’ toch meer de leidraad: economische groei boven alles, en het belang van de aandeelhouders, wat soms leidt tot vijandige overnames en het op straat zetten van massa’s werknemers van zogenaamd onvoldoende renderende bedrijven.

Omgaan met ongelijkheid

In dat verband vind ik de aandacht die men in de brochure besteedt aan de econoom Piketty nogal marginaal. Van Piketty’s boek Kapitaal in de 21e eeuw heb ik slechts kennis genomen via de uitgebreide media-aandacht, en via artikelen en recensies. Maar zijn boodschap, dat inkomens- en vermogensongelijkheid toenemen, en dat deze onwenselijke ongelijkheid bestreden dient te worden door vermogen zwaarder te belasten dan arbeid (/inkomen), sprak mij als christen meteen aan, in de lijn van de Bijbelse profetische protesten tegen zelfverrijking door grootgrondbezitters. In het boek worden de gedachten van Piketty echter in mijn beleving veel te kort afgedaan. Is er op die manier wel echt sprake van een serieus debat met nieuwe denklijnen op dit terrein? Wederom word ik hier dus niet overtuigd.

Zeker, het is heel evenwichtig om te stellen dat ongelijkheid pas een probleem wordt als grote groepen in de samenleving geen toegang meer hebben tot primaire sectoren als onderwijs, zorg en sociale voorzieningen. En ook zal niemand ontkennen, dat rijkdom niet mag leiden tot exclusieve politieke macht. Verschillen mogen er best zijn, als deze maar niet tot onrechtvaardige verhoudingen leiden. Toch heb ik de indruk, dat men hier Piketty, voor wat ik nu van hem weet (ik wil me er graag nog meer in gaan verdiepen als ik de kans zie), geen recht doet. Zijn belangrijkste motief lijkt te zijn, dat hij voorrechtsposities als gevolg van het fiscale beleid (arbeid meer belasten dan bezit) ziet als onwenselijk en onrechtvaardig. Hoewel ik leek ben, raakte dat bij mij echt een snaar en zou ik willen dat men in een publicatie als deze meer het debat op dat niveau aangaat. De manier waarop men Piketty nu in een excurs behandelt, komt op mij niet zeer geloofwaardig over.

Economie van waarden

Voor christenen heeft het dagelijks werk betekenis in het kader van het koninkrijk van de hemel. Zo bespreken de auteurs het z.g. ‘calvinistisch arbeidsethos’. Sinds de verbinding die Max Weber ooit legde tussen de ‘protestantse’ arbeidsethiek en de ‘geest van het kapitalisme’, is het begrip ‘calvinistisch’ ook in de samenleving breed ingeburgerd. Het wordt in de media vaak als cliché gebezigd, om te verwijzen naar een kleinburgerlijke houding van hard werken en sober leven. Ik stoor me vaak aan het gemak waarmee men zo het woord ‘calvinistisch’ versmalt, niet gehinderd door kennis van zaken. Ik had daarover graag een zinnetje meer gezien in deze brochure, nu wordt er slechts verwezen naar “boekenkasten vol” die hierover zijn geschreven, waarbij men in het midden laat hoe je daarover wilt denken (71). Dit had ik toch graag met enig notenmateriaal gestaafd gezien, aangezien reeds in 1980 werd aangetoond, dat het calvinistisch genoemde arbeidsethos niet verbonden kan worden met Calvijn en dat Weber vooral gekeken heeft naar opvattingen van bepaalde geestelijke nazaten van Calvijn, die zich bovendien ophielden buiten de mainstream van wat ‘Calvinisme’ genoemd mag worden.[2]

Als het over een christelijke arbeidshouding gaat, benadrukken de auteurs terecht de balans tussen werken en rusten. Werken is niet alles! Onze Goddelijke roeping tot arbeiden mag bovendien niet versmald worden tot betaalde arbeid. Arbeid christelijk bezien is veeleer een houding van dienstbaarheid. Deze kan ook tot uiting komen in allerlei vrijwilligerswerk. En ook mensen die niet in staat zijn tot reguliere beroepsarbeid zijn van waarde. Zij mogen niet beoordeeld worden naar hun economische ‘opbrengst’. Deze bouwstenen voor een arbeidsvisie kan ik volmondig onderschrijven. Dat geldt ook voor de kritische bespreking van het begrip ‘participatiemaatschappij’, dat haaks staat op het overheidsbeleid om te komen tot meer arbeidsparticipatie. Als we vrijwilligerswerk en bijvoorbeeld mantelzorg ook willen stimuleren, moeten daarvoor ook de goede condities gecreëerd worden. Dit vind ik een sterk onderdeel van het boekje.

Geld en groei

In het volgende onderdeel sommen de schrijvers basale Bijbelse gegevens op over schuld en rente. Zowel vanuit de Bijbel als in de geschiedenis van het christelijke denken over economie is er altijd met reserve gekeken naar het economische leven. Juist daarom vind ik dat de aanname die de auteurs doen op pagina 76, dat voor het functioneren van een markteconomie “nodig” is dat winst legitiem is, kredieten aangegaan worden tegen rente en gestreefd wordt naar groei, niet zonder meer voor de hand liggend. Verbetering van levensomstandigheden is legitiem uiteraard, maar hebzucht en winstbejag, macht en ongelijkheid liggen daarbij onmiddellijk op de loer. Ook daar had ik een scherpere analyse verwacht.

De auteurs halen overigens goede bouwstenen uit het werk van Michael Schluter, die uitkomt bij de volgende principes: “Geen beloning zonder verantwoordelijkheid, geen investering zonder betrokkenheid, geen winst zonder deelname” (77). Maar juist vanuit deze principes zou ik een (veel) kritischer verhaal verwachten over de wereld van de geldhandel en de zakenbanken. Ik vind eerlijk gezegd de analyse op dit punt te mild, te weinig scherp. “Het zou niet zo moeten zijn dat mensen geld met geld kunnen verdienen, zonder dat er als gevolg daarvan productieve activiteiten mogelijk gemaakt worden” (77), zo’n zin vind ik toch veel te aardig. Net als de uitspraak, dat schulden niet ten koste moeten gaan van menselijke relaties en ontplooiingsmogelijkheden. Je kunt zeggen: dit is geen politiek pamflet maar een zorgvuldig onderbouwde visie, maar de Bijbelse protesten tegen onrechtvaardige machtsverhoudingen als gevolg van zelfverrijking zijn dermate vurig, dat ik dat graag terug proef in de bouwstenen voor een heldere visie.

Dat geldt ook voor de manier waarop over economische groei gesproken wordt. Aristoteles vond onbeperkte groei van inkomen moreel verwerpelijk. Maar de auteurs stellen: “winst maken hoort er gewoon bij”. Niet groeien betekent verlies van de concurrentiepositie, hogere overheidsuitgaven en meer werkloosheid. En “dus is Aristoteles voor ons achterhaald” (79). Tegelijk brengen de auteurs dit wel min of meer in evenwicht, door ook de visie van Bob Goudzwaard mee te nemen, die het westerse vooruitgangsgeloof fundamenteel bekritiseerde in zijn Kapitalisme en vooruitgang.[3] Zo komt men wel tot een genuanceerde visie op economische groei, waarbij zorgvuldig beheer en duurzaamheid, kwaliteit van leven en oog voor niet-economische waarden de bouwstenen vormen. Maar hier zou ik opnieuw meer verwachten. Want na Goudzwaard zijn er anderen opgestaan, die het westerse vooruitgangsdenken fundamenteel hebben bekritiseerd. Wat doen de auteurs met de recente maatschappelijke protestbewegingen zoals enkele jaren geleden met tentenkampen voor beursgebouwen? Wat doen ze met alternatieve leeneconomieën die her en der opkomen? Hoe integreren we nieuwe biologische en coöperatieve vormen van landbouwproductie om alternatieven aan te dragen voor de op groei en efficiëntie gerichte bio-industrie in ons economische denken?

Kortom, veel vragen, die ik al snel na verschijning van dit boekje had opgeschreven maar nu pas publiceer. Dat kwam door dat waar ik mee begon: ik ben leek. Maar wel volg ik de profeten. En Jezus. Nu kwam ik dit stuk weer tegen in mijn archief. Wellicht is het niet af, valt er meer te zeggen en is het nu mosterd na de maaltijd. Het zij zo, ik post het, in afwachting van een debatje, wellicht met onze gewaardeerde CU-politici die nu op hoog niveau meeregeren.

Gods zegen wens ik ze toe. Net als het WI van de CU. Hopelijk op weg naar verdere bezinning.

 

 

[1] Teunis Brand, Coöperatief kapitalisme. Werk, geld en groei in christelijk-sociaal perspectief, Amsterdam 2015

[2] Zie P. Nijkamp, De Weber-These: Verleden en heden; in: Radix 1980, nr. 1.

[3] Bob Goudzwaard, Kapitalisme en vooruitgang. Assen/Amsterdam, 1978.

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *