Wie ben ik (als ik homo ben)? – preek over Psalm 139

God kent mij

Wie ben ik? De diepste vraag van je bestaan. Niet iedereen stelt zich die vraag altijd heel bewust. Toch kan geen mens leven zonder antwoord op die vraag. En sommige mensen gaan wel héél diep door die zoektocht heen. Voor hun is het antwoord ingewikkeld, en zeker niet vanzelfsprekend. Homofiel geaarde mensen ervaren dat zeker zo. Wie ben ik? Wie ben ik, als ik homo ben? Voor iemand met die geaardheid een zoektocht, vol twijfel en vragen.

En die intense strijd en eenzaamheid van veel jongens en meisjes heeft mij diep geraakt. Toen ik theologie ging studeren, was ik naïef. In mijn jeugd zag ik de wereld vrij zwart-wit: je had ‘goed’ en ‘fout’, zo simpel is dat. En wat goed of fout is, staat duidelijk in de Bijbel. Ik ging bijbelse ethiek studeren, want over alles kun je een standpunt vormen. Zodat je weet hoe je daar als christen over moet denken. We vonden waarheid en normativiteit heel belangrijk. En toen kwam ik voor het eerst iemand tegen die homo was. En het duurde niet lang, of heel die overzichtelijke wereld stortte in. Ik voelde me heel klein, als Mozes die zijn schoenen uit moest doen, heilige grond. En ik ontdekte: je kunt het leven van een mens niet terug brengen tot een paar simpele categorieën van enkel goed of kwaad.

Wie ben ik: dat is een levensvraag, de vraag naar je identiteit. Wat ben je als mens: een toevallige combinatie van genetisch materiaal? Waar kom ik vandaan, waar ga ik naartoe, geen mens die zulke vragen níet heeft. Ik zie de dichter van deze psalm voor me, woelend in zijn bed. Tot hij rust vindt: HEER, u kent mij, u doorgrondt mij.

Een bekende coach/trainer zegt: een mens kent zichzelf maar voor een fractie. Je bent als een ijsberg: het overgrote deel is onzichtbaar, onder water. Zo ken je jezelf: alleen het topje van de ijsberg, de rest is je onderbewustzijn. En soms komt daaruit iets naar boven: pijn, vergeten ervaringen uit je vroegste jeugd. Je wordt depressief, een burn-out: waar komt dat zo plotseling vandaan? Je ontdekt iets waarvan je zegt: ik wist niet dat ik het in me had…

Ook de psalmdichter kent dat. En hij vindt vrede, bij God: Wonderlijk zoals u mij kent, het gaat mijn begrip te boven! God kent mij, ook dat verborgen stuk van die ijsberg. God kent mij beter dan ik mezelf kan doorgronden. God kent mij, hij weet wie ik echt ben, helemaal. God kent mij, bij hem mag ik zijn wie ik ben, helemaal.

God ziet mij

Een kind groeit op, wordt volwassen. Je seksuele gevoelens ontwaken. En dan gebeurt het: je raakt er steeds meer van overtuigd: ik ben anders! Sommigen voelen dat al in hun vroegste jeugd. Anderen komen er achter in hun omgang met vrienden en vriendinnen. En zonder uitzondering voelen ze zich erdoor overvallen. Door de onzekerheid: ben ik zo, kan ik zo zijn, wil ik zo zijn? Door de ontdekking: ja, het is zo, ik kan er niet meer omheen. Als het definitief tot je doordringt: ik val op mensen van hetzelfde geslacht…

En dan: ben je er dan uit, is het dan klaar? Ga je dan ertoe over je leven ook verder in te richten als homoseksueel? Voor jongeren die God zoeken en in de kerk zijn opgegroeid ligt dat niet zo simpel. In onze samenleving is dat totaal anders. Om ons heen heerst de sfeer, dat je daar totaal geen punt van moet maken. Zelfs wordt aanbevolen om het eens uit te proberen in je seksuele avontuurtjes. Maar in de kerk, daar durf je het niet eens hardop uit te spreken. Het lijkt volkomen taboe. Gesprekken gaan vaak vanzelfsprekend over man, vrouw en gezin. Je vrienden maken grapjes, delen filmpjes, lachen vrolijk om een homo-grap. Daar zit je dan, ze hebben het over mij, ze moesten eens weten! Je wilt weg, vluchten, hier niet bij horen. Of juist wel, maar hoe dan?

Ik zou wel weg willen vliegen, zegt ook de dichter. Aan de andere kant van de zee willen wonen. Ik zou me wel willen verstoppen, wegkruipen in het donker. En dan? Ben ik dan alleen?

God ziet mij! Waar ik me ook verstop, waar ik ook heen vlucht. En weer vindt die dichter daar rust in. Wie ik ben, waar ik mezelf moet terugvinden? God kent mij, hij ziet mij. O, God, help mij!

God wil mij

En dan breekt het licht door in de psalm. Voor iemand met een homofiele geaardheid is de diepste vraag: wíl God mij dan wel? Heeft God mij zo geschapen? Dit is één van de moeilijkste vragen. God schiep mannen en vrouwen. Hij maakte voor hen het huwelijk, verbond van liefde en trouw. Zo heeft God het geschapen en bedoeld.

Maar hoe zit het dan met mij, als ik homo ben? Ben ik dan zo geschapen? Bedenk: die eerste wereld, de pas geschapen wereld van het paradijs, die is niet meer. Zonde brak in en maakte Gods schone wereld kapot, en toen ontspoorde alles. Ik kan de wereld nooit meer zien zoals die was. De schepping is er nog steeds: dieren, planten, zeeën, bergen, mensen. Maar niets is meer het zelfde, alles is aangetast, geschonden. Als een auto na een fikse aanrijding: je ziet, het is een auto, maar totaal verwrongen.

Ik weet, dat homofiele mensen dit het moeilijkst vinden. Ben ik een autowrak?! Ben ik soms gehandicapt, ziek?! Nee, die woorden passen totaal niet, zo voel je het ook helemaal niet. Het voelt niet als verkeerd of ziek, als je van iemand houdt van hetzelfde geslacht. En dus worstel je ermee: dan kán het toch ook niet verkeerd zijn?!

Kijk nog eens naar deze psalm: U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder. Wat een ontzaglijk wonder, dat ik besta! Maar dan mag en moet ik ook weten: God heeft mij gewild! Al ver voor mijn geboorte, onzichtbaar voor mensen, was ik een kostbare parel in zijn hand. En heel mijn leven stond al in Gods boek. Ik sta in Gods geboorteregister ingeschreven: met geboorte- en sterfdag en al!

Ook dat geeft de dichter houvast: ik mag er zijn, ik ben gewild! Ook dus als ik homofiel geaard ben. Nee, God maakte de schepping ooit anders. Die schepping is er niet meer, die kennen wij niet meer. Nu leef ik in deze wereld, gebroken, chaotisch soms. Geen mens is nu nog wat mensen waren op dag één van het bestaan van de mensheid. Niemand hier heeft een perfect leven, een gaaf lichaam, een volmaakt gezonde geest. Allemaal zullen we moeten dealen met gebrek, gebrokenheid. Met lastige karakters, met zonden, met dingen die je bij de handen afbreken. Maar God heeft jou, iedereen hier, gewild! Hij geeft je het leven, dit leven, geen ander. Leef je leven zoals hij het je geeft, hetero of homo, samen of alleen, gezond of ziek. En God zal er iets moois van maken!

God redt mij

Want, en dat is het laatste: jouw leven krijgt betekenis door Gods eeuwige liefde. De psalmdichter valt ineens behoorlijk uit de toon, lijkt het wel. De Opwekkingsversie van deze psalm verbloemt dat, maar het staat er, zwart op wit: Zou ik niet haten wie u haten, HEER, niet verachten wie tegen u opstaan? Nee, dat zingen we toch maar niet.

Maar dat komt doordat deze psalm vaak verkeerd begrepen wordt. Wij hebben er zo’n dierbaar lied van gemaakt: God voor je, achter je, en om je heen… Heerlijk!

Vanwaar ineens die felle haat?! Dat lijkt wel de taal van de jihad! Ik zeg niet, dat we dit helemaal gaan begrijpen. Misschien is het een typisch stukje cultuur van het Oude Testament ook. Maar waar de psalm op uitloopt, dat is een gebed. Als God zondaars en kwaad uitroeit, dan gaat het om mensen die zich niet aan God geven. Om de houding die de Bijbel hoogmoed noemt, trots of goddeloosheid. Het gaat om een manier van leven: God niet toelaten in je hart. Je van hem totaal niets aantrekken.

Daartegenover stelt de Bijbel een andere houding. Een houding waarover Jezus spreekt in de Bergrede: Gelukkig zij die nederig van hart zijn, zij beërven het koninkrijk! Dat is de houding van de bidder in dit Psalmgebed. Hij buigt zich vol ontzag neer voor zijn God. Niet zeker in zichzelf, maar zoekend, smekend. Heer, wees mij genadig, en geef mij een zuiver hart.

Doorgrond mij, God, en ken mijn hart, peil mij, weet wat mij kwelt, zie of ik geen verkeerde weg ga, en leid mij over een weg die eeuwig is. Ik weet, dat veel homofiel geaarde jongeren zo bidden, strijden en zoeken. Ze voelen zich in de kerk afgewezen, niet gekend, niet veilig. Het oordeel van mensen is hard, juist ook in het wegkijken, het niets zeggen of vragen. Je voelt die kille wind, je bent alleen. Onherroepelijk werpt dat je terug op die vraag: en God dan? Ik wil hem niet kwijt, ik wil juist schuilen bij hem.

Hoe breng je dat samen: in de kerk eenzaam, een God die je wilt vasthouden? Maar God houdt je ook vast. Daar mag je zelfs zeker van zijn: kijk dan naar Jezus, Gods eigen Zoon! Hij gaf zijn leven, voor jou, ook als je homo bent! En dat is dan de mooie roeping voor een kerk die dat evangelie gelooft en predikt. Een kerk die Gods liefde in Jezus kent, die zal toch een weg vinden voor homo’s in de kerk? Een weg waarvan we bidden: Leid mij over een weg die eeuwig is?

Geeft dat antwoord op die intense vragen (van wat mag en niet mag; wel of geen relatie)? Nee, geen antwoord nu op die vragen. Wel Gods liefdesverklaring. En dus de liefde van de zorg van de Goede Herder Jezus voor elkaar. Een veilige kerk, een plek waar jij mag zijn wie je bent. Een kerk die een begaanbare weg zoekt. Om iedere mens hier te leiden op de eeuwige weg!

Amen.

Psalm 139 Psalm 139

Hieronder vind je ook het verhaal dat de ouders van een lesbische dochter voor ons als gemeente vertelden en waarbij bovenstaande preek gehouden is. Het verhaal is geanonimiseerd, in het getuigenis voor de gemeente is haar naam, evenals die van haar vriendin, wel genoemd.

Verhaal van de ouders van een homofiele dochter

 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *