Hoe een ouwe veteraan z’n geloof verloor

Ome Cor, zo kende ik hem. Een ouwe dienstkameraad van mijn vader. Hij had in ‘Indië’ gezeten. Wat daar allemaal gebeurd was… Praten deed hij er niet over. Nu lag hij daar, hij zou het niet lang meer maken.

Zoals ik vaker had gemerkt, komen voor de deur van de dood vaak vragen die men in het volle leven diep had weggestopt. Vragen die ook met een diepe angst te maken hebben. Wat als…?

Ome Cor fluisterde nu. Wat als het allemaal toch waar blijkt te zijn…? Als ik geen dominee was, zou ik in de verste verte niet wéten waar hij het over had. Maar ik wist het maar al te goed. En ik wist ook, dat hij hoopte dat hij niet méér hoefde te zeggen. En ook daar ben je dominee voor: doorvragen dus. Wat ‘allemaal’, wat bedoel je?

Nou, van een hiernamaals en zo, dat er leven is hierna. Maar ik weet het niet, hoor. Vroeger, als kind, geloofde ik dat allemaal. Nu lijkt het zoiets kinderlijks, dat geloof je toch niet meer? Waarom stelde hij mij die vraag? Wilde hij het van mij horen? Maakt het uit, als een dominee dat beaamt? Dat je zoiets inderdaad niet meer geloven kunt?

“De hemel bestaat niet”

Toen dacht ik aan een boek dat ik een paar jaar geleden las, De hemel bestaat niet, geschreven door Jannetje Koelewijn (Amsterdam/Antwerpen 2011). Zij beschrijft daarin haar gesprekken met haar vader, Willem (Wim) Koelewijn, die terugblikt op zijn leven. Haar vader (geboren in 1929) was de zoon van een gereformeerde politieman die vanuit het gereformeerde dorp Spakenburg naar Amsterdam verhuisde.

Heel typerend is wat ze schrijft over hoe men in Spakenburg en buurdorp Bunschoten tegen zo’n verhuizing aankeek. “Mijn oma, de moeder van mijn vader, heette Jannetje, Jannetje van de Geest. In Bunschoten, waar ze geboren werd, leefde ze voort als Jannetje die naar Amsterdam verhuisde en daar een hoge prijs voor betaalde. De meesten van haar nakomelingen vielen van hun geloof en moeten als verloren worden beschouwd” (pag. 13).

Afgezien van de vraag of de schrijfster recht doet aan de manier waarop men toen in Bunschoten-Spakenburg tegen de wereld buiten het dorp en buiten de kerk aankeek, het zegt zeker iets over de slijtage van geloof bij zo’n overgang. In die dorpscultuur was het geloof iets vanzelfsprekends, in Amsterdam uiteraard niet meer. Waar iedereen gelooft of tenminste ‘kerkelijk’ is, stel je bepaalde vragen niet meer, onder de oppervlakte van de sociale omgang veronderstel je een soort eenheid of verbondenheid. En daar je dan niet echt meer over. Het geloof is niet alleen boven discussie verheven maar ook geen onderwerp meer van gesprek. Het is gewoon zo, dat weten we toch van elkaar?

In een omgeving waarin je de enige in jouw straat bent die gelovig is, zoals in Amsterdam, is dat ineens totaal anders. Daar kom je onherroepelijk voor de vraag te staan waarom je eigenlijk gelooft wat je gelooft, en waarom de overtuiging van anderen die niet naar de kerk gaan niet net zo veel waarde heeft. Maar je kunt die vragen ook wegstoppen en gewoon je oude leven, je ‘dorpsleven’ eigenlijk, voortzetten. Ogenschijnlijk lijkt er dan niets aan de hand.

De familie Koelewijn zette dus haar dorpstradities nog voort in Amsterdam. Ook daar ging men wekelijks ter kerke en bleven de oude vormen nog intact. Maar je ziet in het boek ook duidelijk hoe dat geloof in die nieuwe omgeving steeds meer een erfenis uit een andere wereld wordt. De politieman onderhoudt nog een sterke band met het vroegere dorp, de familie, de kerk. Zijn zoon Wim probeert dat ook nog, maar het wordt al minder, zeker naarmate hij merkt dat zijn kinderen (Jannetje en broers en zussen) helemaal niets meer hebben met dat dorp en de gewoontes en opvattingen aldaar.

Zo wordt Wims geloof steeds meer een soort huis van oude vormen maar zonder innerlijke beleving of overtuiging. Je gaat nog naar de kerk, leest naar gewoonte uit de gezinsbijbel na de maaltijd, je onderhoudt een sociaal leven binnen de kringen en structuren van de kerk, maar het wordt steeds ‘leger’, meer een cultuur dan een innerlijk geloof. En echt overgedragen wordt het ook niet meer. Wims kinderen krijgen die vormen nog mee, maar een echte innerlijke band met God voelen ze op de duur niet meer. Zo verdampt het geloof en aan het eind van zijn leven, als Wim de dood ziet naderen, is ook hij het kwijt. “De hemel bestaat toch niet”, zegt hij ten slotte, als om er van af te zijn.

Het lege testament

Wat deel je met je kinderen? Hoe draag je geloven nou over aan volgende generaties? Daarover schreef Piet van der Ploeg al in 1985 een boek onder de veelzeggende titel Het lege testament (Franeker 1985). Hij deed onderzoek naar kerkverlating onder jongeren binnen de Gereformeerde Kerken. In deze kerken sprak men in die jaren al van een ‘jongerenprobleem’. Van der Ploeg komt tot de conclusie dat er geen jongerenprobleem is, maar eerder een ‘ouder-probleem’. De oudere generatie bleek in de jaren waarin de ontkerkelijking steeds sterker werd niet in staat om de inhoud en waarde van het geloof in hun eigen leven zichtbaar te maken. Want jongeren willen geen gepreek, maar willen overtuigde volwassenen zien, mensen bij wie het geloof echt leeft en functioneert. Volwassenen die er niet mee te koop lopen maar wel op authentieke manier laten zien dat ze met God leven, dát maakt indruk.

Dat jongeren de kerk verlieten, was dus een symptoom. Het werkelijke probleem lag bij de oudere generatie, die over het geloof sprak als een ding dat je doorgeeft zoals je huis en inboedel, die je kinderen erven als je dood bent. En die ook niet verder kwamen dan slechts de uiterlijke vormen, de cultuur van een kerkelijk leven, te onderhouden. Dat laatste deden die ouderen vaak nog trouw, maar toen hun kinderen afhaakten, brokkelde dat ook bij hen af of stopten ook zij er zelfs helemaal mee. Wat overbleef: een ‘leeg testament’. Geen doorleefd geloof, maar een traditie.

En dat is niet genoeg voor een volgende generatie om daar nog in de huidige tijd mee verder te gaan. Ze zien hun eigen ouders aan het einde van hun leven twijfelen. En wat voor de één (ome Cor) nog een bange vraag is, is voor de ander (vader Wim) eigenlijk al een gepasseerd station: ‘de hemel bestaat toch niet joh, niet meer over piekeren’.

Old Soldiers Never Die?

Dat is ook het verhaal wat ik proef bij ome Cor. Wat heb ik met hem te doen. Hij praat er niet over, maar er zijn tijden geweest, dat hij vol overtuiging door het oerwoud rende met zijn geweer in de aanslag. Zo zeker als hij was van het feit dat Indonesië van Nederland was en moest blijven, zo zeker was hij toen ook van die geloofswereld waaruit hij kwam. Maar na zijn terugkeer werd alles anders. Zo anders, dat hij met de opvattingen van zijn jeugd geen aansluiting meer vond bij de volgende generatie. Ome Cor werd een teruggetrokken man, die in zijn eigen wereld leefde.

En zijn kinderen proefden bij hem niet meer een levend geloof. Wel zagen ze zijn angst en onzekerheid. Ook ervoeren ze wat doorging voor geloof als extreem en achterhaald. Precies wat ik ook proef in dat hier boven weergegeven citaat van Jannetje Koelewijn, en in heel het boek eigenlijk: zij kan er niet echt bij, het is voor haar een vreemde wereld, een dorpscultuur, folklore. Vormen die herinneren aan geloof, maar niet zelf dat geloof zijn. Dus is dat ‘geloof’ ook totaal niet ‘geloofwaardig’ voor haar. Als haar vader er geen zekerheid en hoop meer uit put, wat heeft zij daar dan nog mee? Het lijkt een cultuur die past bij een dorpsgemeenschap van vissers en boeren in de 19e eeuw, niet een overtuiging waaruit je leeft, ook in een andere wereld, Amsterdam anno 2011.

De ouwe veteraan stierf een paar dagen later. Hij werd niet begraven maar gecremeerd. En bij de uitvaartdienst viel geen woord meer van dat oude veteranengeloof. Alleen één van zijn dochters, een spiritueel aangelegd mens, las nog een gedicht dat ze vond in haar vaders oude Bijbel. Het was een soort gebed, ik weet niet waar het vandaan kwam. Het ging ongeveer zo:

“O God, als ik toch eens wist dat u er was! Maar ik moet het doen met de vage mist van een herinnering, een vleugje licht, een vlaagje wind. Ik voel me als een bange vogel op zoek naar een veilige plek, een dier in de nacht, op de tast in het bos. Diep in mij is een weten, een hoop: als ik mijn ogen sluit, zie ik wel wat het wordt. Daar, aan de andere kant…”

Wederom had ik diep te doen met Ome Cor, daar in die kist. Wat een teloorgang van wat mensen eens als zekerheid in hun hart durfden te sluiten. Toen ik hem sprak op zijn sterfbed, en hij die bange vraag stelde, had ik met hem gesproken. Over zaad dat in je hart gezaaid is en nooit meer sterft. Ik hoop dat hij in zijn laatste minuten daarnaar heeft teruggegrepen. Want ik geloof het zeker: er is niet alleen iets ‘hierna’, er is iemand. Niet ‘hierna’ maar hier, nu. Hij is zelf het leven (Johannes 11, 25 en 25). Als je dat maar gelooft.

 

 

Dit vind je misschien ook leuk...

2 reacties

  1. Margreet schreef:

    Mooi Klaas…en ook verdrietig…en ook steeds weer de uitdaging de relatie met God levend te houden.

  2. WGTK schreef:

    Dat is het nu treffend!
    Als de oudere niet meer uit het geloof leven, kunnen de kinderen er niet meer jaloers op worden
    Laten onze kinderen maar aan ons zien dat we niet elke dag op de toppen van ons geloof leven, maar wel dat we in alles onze houvast bij de Heere zoeken.
    Dat we niet pochen, van kijk eens wat ik allemaal wel niet gedaan hebt, maar dat we getuigen, dat we elke dag weer door Hem gedragen zijn, en dat Hij het is die ons elke dag weer moet, lust en kracht gaf, en geeft om te doen wat we moeten, en mogen doen!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *