Tot een volk gedoopt worden (geen kind- of volwassen- maar gemeenschapsdoop)

Er ontspon zich weer eens een gedachtewisseling over ‘kinder-‘ versus ‘volwassenendoop’. Deze verliep voornamelijk via ingezonden opinieartikelen in het Nederlands Dagblad en enkele reacties daarop. De inzet leek te zijn: met elkaar zinvol en verbindend tot een gesprek komen. Maar gebeurt dat nu ook? Of blijft het bij een uitwisseling via nieuwsmedia? In de artikelen doet ieder z’n zegje, maar de posities zijn ingenomen zoals ze ooit al waren ingenomen. We gaan vooralsnog niet om tafel, en al helemaal niet op een meer kerkelijk niveau. Dan hebben zulke verhalen al gauw iets vrijblijvends. Of we zeggen ‘het maakt niet uit, laten we elkaar gewoon accepteren en het niet over verschillen hebben’.

Maar dat laatste blijf ik onbevredigend vinden. In de eerste plaats omdat we bij elkaar horen, als gelovigen en kerken die de Bijbel serieus nemen. Maar ook omdat het wel degelijk zin heeft om over verschillen te praten. Om van elkaar te leren, eigen eenzijdigheden te onderkennen, elkaar op nieuwe inzichten te brengen. Daarom waag ik het erop: aan beide ‘zijden’ worden volgens mij forse denkfouten gemaakt. Dat kan anders.

Kinderdoop bestaat niet

Om maar meteen de eerste knuppel in het hoenderhok te gooien: ‘kinderdoop’ bestaat niet. Ze hebben volkomen gelijk, de Baptisten en evangelischen. Nergens in de Bijbel lees je letterlijk dat kinderen gedoopt worden. Zoals je ook nergens leest dat de doop ‘in de plaats van de besnijdenis’ is gekomen. Baptisten zijn scherpe lezers van de Bijbel. Terecht merken ze op wat ook gereformeerde protestanten heus wel weten: in de Bijbel geen kinderdoop.

Het is so wie so al riskant om te spreken van ‘de’ doop. Al gebeurt dat in de Bijbel zelf ook een aantal keren, het kan zo maar een abstractie worden, zoals in algemene geloofswaarheden of dogma’s. Of als een liturgische handeling in een kerkelijke traditie. Met andere woorden: het veronderstelt al meteen heel veel. Alsof ieder die betrokken is bij dit gesprek meteen weet waar we het over hebben. Het wordt een standaard- of containerbegrip waarin ieder zijn eigen beeld projecteert.

Het dopen echter waarvan de Bijbel spreekt, is wat de apostelen deden in opdracht van Jezus. En het is overduidelijk dat zij altijd volwassenen doopten. Dat is ook zonder meer aannemelijk. Jezus’ leerlingen worden er op uit gestuurd om te dopen (Matteus 28, 19-20). En dat dopen is in Jezus’ opdracht direct verbonden met het ‘tot discipel maken’. “Maak alle volken tot mijn leerlingen door hen te dopen”! Zij moeten dopen wie ze tot leerling maken. En leerlingen zijn mensen die onderwijs ontvangen én die dat aannemen. Er wordt een bewuste keus verondersteld. Uiteraard: niemand die niet Jezus heeft leren kennen kan zijn discipel zijn, leerling en volgeling.

Die directe koppeling van geloof en doop vinden we dan ook in Marcus 16,16: “Wie gelooft en gedoopt is (niet per se een volgorde, wel een samengaan van beide!), zal worden gered.” En dit wordt bevestigd als het in het onderwijs van Jezus gaat over hoe men binnengaat in Gods rijk. Alleen wie gelooft en opnieuw geboren is, kan Gods rijk binnen gaan (Johannes 3). Dit ‘gelijk der Baptisten’ is dan ook al eeuwen erkend door de gereformeerden. Hun klassieke doopformulier, het eeuwenlang herhaalde dooponderwijs voorafgaand aan elke doopbediening, begint er mee: “Wij en onze kinderen zijn in zonde ontvangen en geboren, en kunnen in Gods rijk niet komen tenzij wij opnieuw geboren worden”! Gereformeerde protestanten doen er goed aan zich hier goed rekenschap van te geven.

Dat laatste doen (of deden) we vaak te weinig. Niet voor niets ontstond in de jaren 80/90 van de vorige eeuw de term ‘verbondsautomatisme’. De gedachte dat je door gedoopt te zijn ‘vanzelf’ kind van God bent. Binnen de kleine oecumene van gereformeerde kerken werd daar altijd haarfijn de vinger bij gelegd door de Christelijke Gereformeerden: je kunt wel verbondskind zijn, maar dat is toch echt nog wat anders dan Gods werkelijke kind. Men maakte zo een (subtiel) onderscheid tussen behoren tot Gods verbond en het daadwerkelijk bekeerd en tot geloof gekomen zijn. Wat mij betreft een leerzame les, al moeten we die niet overdrijven. Het onderscheid is inderdaad subtiel: een kwestie bijna van woorden. Aan de andere kant: vrijgemaakt-gereformeerden kunnen dat verschil misschien wel eens uit het oog verliezen. De noodzaak van geloof en bekering, van wedergeboorte dus, blijft overeind staan. Doopgesprekken met ouders die hun kind laten dopen dienen daar ernst mee te maken, zodat het antwoord van die ouders op de doopvragen (erkent u, belijdt u, gelooft u) ook een antwoord naar waarheid en waarachtigheid is. Dopen vraagt om geloven. Er wordt alleen gedoopt als er werkelijk geloof is!

En in die zin bestaat er geen kinderdoop. Niet omdat de Bijbel deze niet noemt. Ook niet omdat die in de aard van de zaak een onmogelijkheid is. In de Bijbel (Handelingen) worden bewuste gelovigen gedoopt. En wie laat dopen, dient echt en oprecht te geloven.

En volwassendoop is niet Bijbels

Maar waarom dan toch kinderen dopen? Omdat ook het woord volwassendoop geen Bijbelse term is maar eveneens een beeld veronderstelt. Het beeld van een individuele persoon die tot geloof gekomen is. Dat strookt niet met wat de Bijbel ons leert over de manier waarop mensen bij Christus komen en bij Hem horen. Zij horen niet bij Christus door en na een persoonlijke keus voor God, ze komen en horen bij Hem allereerst door Gods keus voor hen, Gods keus die aan elk geloof voorafgaat!

Dopen is daarom altijd iets dat aan mensen voltrokken wordt. God zendt dopers. De eerste was Johannes. Mensen kwamen massaal naar de Jordaan om zich door hem te laten dopen (Matteus 3,6!). Mensen ondergaan dat, ze doen dat niet aan zichzelf. Ze ondergaan dat én gaan onder: ze worden onder water gehouden, ze worden door het water heen gehaald. Wie gedoopt wordt is passief. Jazeker, gelovig passief (“terwijl ze hun zonden beleden”). Maar het punt is: ze dopen niet zichzelf. Iemand doet dat aan hen, en die iemand is een gezondene van de Heer. God zelf verricht die handeling aan mensen, omdat iemand dat doet in zijn naam. In opdracht van Hem, namens Hem, in plaats van Hem.

Zo spreekt ook Paulus over gedoopt worden. “Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daardoor één lichaam geworden, wij zijn allen van één Geest doordrenkt” (1 Korinthiërs 12,13). Het gaat daar niet letterlijk over het dopen met water, al spreekt Paulus wel van doordrenkt worden. Maar het punt waar het om gaat is dat hij letterlijk zegt: we worden tot één lichaam gedoopt. Dopen is mensen samenvoegen, tot een eenheid.

En dat laat dan ook zien, dat gedoopt worden nooit een individuele gebeurtenis is. Daarom is het woord kinderdoop net zo min op z’n plaats als het woord volwassendoop. Je zou eerder moeten spreken van familiedoop, gezinsdoop. Dopen is een volk creëren, een gemeenschap vormen. In Gods werk is het bestaan van individuen secundair, Hij werkt met brede slagen en grote verbanden en gemeenschappen.

En juist dat zien we in de Bijbel bevestigd. Hier moet ik de Baptisten op hun denkfout wijzen. De Bijbel letterlijk lezen lijkt vroom maar kan oppervlakkig zijn. Biblicisme ligt op de loer, om niet te zeggen fundamentalisme. Dat is elk geloof dat zich op teksten en letterlijke regels beroept. Vrijgemaakten waren er in het verleden ook niet altijd ver van af, als we leer en leven probeerden te funderen op ‘bewijsteksten’. Maar als we het niet aandurven een grotere lijn in de Bijbel mee te nemen in de manier waarop we lezen, wordt ons Bijbelgebruik al gauw een onintelligent soort tekstenselectie. Dan zie je de grote lijn niet: van God die een volk creëert, een gemeenschap. Ik als individuele gelovige hoor niet bij God door mijn eigen keus, maar door zijn keus. Zijn keus niet alleen voor mij maar voor heel zijn volk, zijn nieuwe mensheid.

In dat kader past alles wat de Bijbel ons leert over besnijdenis en verbond, over kerk- en gemeentezijn. En als je zo gaat lezen, gaan je andere details opvallen in de Bijbel. Die bij nader inzien helemaal geen details blijken te zijn, maar een bevestiging van die onderliggende waarheid. Dat begint al in het Oude Testament, door veel evangelischen toch min of meer beleefd als het boek dat nu dicht kan omdat Christus is gekomen. Hooguit lezen we het voor onze Bijbelkennis, of omdat we verhalen lezen die we ook nu nog herkennen als volgelingen van Jezus. Maar velen zullen onvoldoende onderkennen dat Christus ook al in het Oude Testament geopenbaard wordt. Want Gods onvoorwaardelijke liefde en genade (in Christus!) zijn er al volop in het Oude Testament! De Bijbel is in die zin één.

Zo gezien is de besnijdenis niet ‘slechts’ een oudtestamentisch want uiterlijk teken. Ja, de kinderen van de besnedenen worden ook al besneden op de achtste dag! En ja, zelfs de kinderen van het huispersoneel delen daarin! Te lezen in Genesis 17! Dat lijkt uiterlijk, maar is dat allerminst. Als je zorgvuldig wilt lezen, lees daar dan even niet overheen. Hier worden inderdaad personen besneden waarvan we niet weten of zij ook zelf tot een bewust geloof gekomen waren! We weten het niet, maar het is zelfs onwaarschijnlijk dat al die mensen in Abrahams tenten (ook uit heidenvolken afkomstige slaven of huispersoneel, en zelfs hun kinderen!) een eigen (individuele) geloofskeus hadden gemaakt. Toch horen ze al voluit tot Gods verbond. En dus bij God, die hen zonder meer in de kring van zijn liefde en verbondstrouw opneemt. In Gods belofte delen ze ten volle in zijn liefde en trouw. Dat heeft dus in eerste instantie niets met hun eigen geloof en alles met Gods genadige keuze te maken!

Tegelijk is ook al in het Oude Testament overduidelijk, dat besneden zijn nooit enige betekenis kan hebben als dat alleen maar een uiterlijk teken is en blijft. We kennen allemaal de indrukwekkende woorden van Mozes en de Profeten over de ‘ware besnijdenis’, die van het hart (Deuteronomium 10,16; 30,6; Jeremia 4,4)!

Dit onderwijs wordt bevestigd in het Nieuwe Testament. Allereerst op de Pinksterdag, als Petrus zegt: “Voor u (het joodse volk daar vertegenwoordigd en aanwezig!) geldt deze belofte, evenals voor uw kinderen en voor allen die ver weg zijn en die de Heer, onze God, tot zich zal roepen” (Handelingen 2,39)! Gods belofte van liefde en trouw is voor mensen die op dat moment nog niet eens leven! En voor velen die er op dat moment nog niet eens bij zijn. Maar waarvan God al weet dat Hij ze zal roepen en bij zijn wereldwijde kudde zal gaan voegen. Gods keus en belofte die voorafgaan aan geloof en bekering! En ook deze royale toezegging wordt gevolgd door een oproep om dit ook met echt geloof aan te nemen (Handelingen 2,38).

En in dat licht staat vervolgens wat we lezen over de bekering van Cornelius, Lydia en de gevangenisbewaarder van Filippi (Handelingen 11 en 16!). Telkens worden daar en passant die kinderen en andere huisgenoten ook genoemd. Dat is zeker niet de basis om daar een complete ‘kinderdoopleer’ op te funderen. Maar wel voldoende om te constateren dat dit kennelijk Gods gebruikelijke manier van werken is. Omdat we die ook al zagen in het Oude Testament. Waarom zouden we dat ontkennen of met redeneringen wegpoetsen? God maakt een volk, doopt mensen een gemeenschap in. Terwijl telkens ook weer die oproep tot geloof klinkt, om die doop niet tot een uiterlijk teken te doen verworden.

En de doop kwam niet in de plaats van de besnijdenis

En dan ten slotte de vraag waar je dan leest dat de doop in de plaats van de besnijdenis kwam. Opnieuw: dat lezen we niet, niet in de Bijbel. Het is zo’n standaard zin geworden in dat doopformulier waar als terloops werd gesteld (“dewijl dan nu de Doop in de plaats der Besnijdenis gekomen is, zo zal men de kinderen, als erfgenamen van het rijk Gods en van zijn verbond, dopen”). Een zin die zowel bij Baptisten als bij gereformeerden een volstrekt eigen leven is gaan leiden. Maar juist dat terloopse is een valkuil: het lijkt een aanname, een vanzelfsprekendheid, zonder onderbouwing. Terwijl dit in het gesprek met Baptisten juist géén vanzelfsprekendheid is, maar een echte en oprechte vraag: waar dan, hoe dan?

Daarom wil ik om te beginnen opmerken dat de (vrijgemaakt-)gereformeerden die zin schielijk uit hun formulieren hebben geschrapt. Die stelling wordt inmiddels dus niet meer domweg herhaald. Je kunt geloven wat er mee wordt gezegd maar is het een argument dat bijdraagt aan een goed gesprek en een elkaar over en weer verstaan? Hier moet je juist iets meer zeggen.

In hetzelfde formulier wordt namelijk gewezen op de continuïteit tussen besnijdenis/verbond en doop. En die verbinding wordt gemaakt via Romeinen 4,11. Daar legt Paulus uit, dat Abraham de besnijdenis ontving als gelovige. Kort daarvoor had hij immers zijn geloof in Gods belofte van nageslacht beleden en had God hem dit geloof toegerekend als zijn gerechtigheid voor Hem (Romeinen 4,3 en 9!). Met andere woorden: Abraham werd ‘volwassenbesneden’! Opnieuw: eerst geloven, dan ingevoegd worden in Gods volk en gemeenschap.

Maar de essentie van dat geloof was en is wel Christus! Dat wordt in Romeinen 4 voortdurend benadrukt: niet door de wet en de gehoorzaamheid daaraan wordt een mens een rechtvaardige voor God, maar door in geloof zijn vertrouwen op God te stellen! Wat Christus doet en geeft, dat werd dus ook al door Abraham in geloof aangenomen. En zijn besnijdenis was daarvan een bezegeling. Niet van zijn geloof, maar van Gods genadegift, de gerechtigheid van Christus. En hier vinden we dus, dat zowel besneden als gedoopt worden dezelfde inhoud hebben: verbonden worden met Christus, zijn gerechtigheid ontvangen. Weer later maakt Paulus dezelfde verbinding als hij de doop de christelijke besnijdenis noemt (Kolossenzen 2,11).

Nu, als zowel besneden als gedoopt worden dezelfde inhoud hebben, dan zou het een stap terug in Gods plan zijn als we kinderen niet daarin zouden doen delen. Gelovigen worden besneden, gelovigen worden gedoopt. Kinderen van gelovige besnedenen (en zelfs hun huispersoneel in die paternale samenleving) worden zo maar mee besneden. Dat laatste zou je strikt ‘logisch’ niet verwachten, maar wie zegt dat Gods wegen logisch zouden zijn? Ze zijn eerder wonderlijk, en vooral: vol van onvoorwaardelijke liefde. Zeker, geloof staat voorop en gaat vooraf. Maar Gods geschenk van genade is vervolgens niet mondjesmaat: in één plens neemt Hij een hele familie aan. Zo schept Hij telkens weer een heel huis waarin Hij wil wonen.

Daarom is het ook goed te beseffen dat de doop niet zo maar ‘in de plaats’ kwam van de besnijdenis. In het Nieuwe Testament lezen we, dat het besnijden nog lange tijd doorging in de eerste christelijke kerk (Galatenbrief!). Daar kwam niet zo maar abrupt een einde aan in de eerste christelijke gemeenschappen, alsof er een knop omging. Ze waren nog voornamelijk joods en besnijden werd niet verboden of iets dergelijks. Pas toen besnedenen van onbesneden gingen eisen dat ze eerst besneden moesten zijn om pas dan gedoopt te mogen worden, stak Paulus daar een stok voor. Dan zet je de klok van Gods werk terug. En toen, naar we mogen aannemen, is de besnijdenis langzaamaan verdwenen: in onbruik geraakt. Wat iets anders is dan terzijde gesteld of vervangen. ‘De’ doop kwam dus niet zo maar, van de ene op de andere dag, in de plaats van ‘de’ besnijdenis, maar was fading out.

Hier spreken over een ‘verwerpelijke vervangingstheologie’ is dan ook too much: dan vlieg je echt uit de bocht. Een statement dat zo maar weer uit de kast gehaald wordt, zonder dat er ook maar een begin van een gesprek of gedachtewisseling is. Wie luistert weet meer: dat ook gereformeerden tot nieuwere inzichten groeien, niet alleen op grond van Bijbel(teksten), gelukkig maar, maar ook als gevolg van werkelijke ontmoeting van elkaar als christenen die elkaar in Jezus herkennen en liefhebben. En dat belang stijgt boven alles uit: dat we elkaar ervaren als één familie in Hem. Want de gemeenschap in Christus gaat ver voorbij kerkelijke kleur of traditie.

Balans

Baptisten hebben gelijk: de Bijbel spreekt nergens expliciet van het dopen van kinderen. Gereformeerden hebben gelijk: dopen is niet een kwestie van individuen die tot een persoonlijke en bewuste keus komen. Beide mogen geloven: in zowel besnijdenis als doop wordt de gelovige ingevoegd in Gods gemeenschap en volk. Dit gebeurt op grond van de gerechtigheid van Christus. Die als belofte geldt voor allen die in die gemeenschap zijn ingevoegd. Totdat ze ook zelf hun keus kenbaar maken en belijden dat Jezus hun Heer is. En dat geschenk dat hun gegeven was zich ook persoonlijk en bewust toeëigenen. Wat kan dit een mooi en over en weer vruchtbaar gesprek worden. En wat hebben we elkaar nodig als gelovigen die werkelijk naar Gods Woord willen luisteren. Wat een kans voor mensen die samen leerlingen van de Heer willen zijn.

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *