Christenen leven van netwerken – Preek over Kolossenzen 4, 7-18

Ik zat in de trein, de coupé was vol en bijna iedereen zat op z’n schermpje te turen. Dat is het beeld van wat men noemt de netwerksamenleving. Iedereen zit in verschillende werelden tegelijk. Niet meer vast aan de plek waar je bent of woont, of waar je familie of vrienden zijn. Dat is de wereld van de moderne media, vooral de social media (plaatje). Je kunt je eraan ergeren, maar je kunt er maar beter aan wennen. Dit is de wereld van nu, van de netwerken.

Maar is dit wel zo nieuw, typerend voor vandaag? Voor christenen is het nooit anders geweest. Christenen léven van het netwerken! Als gelovige ben je nooit gebonden aan een plek. De band met mensen reikt over bergen heen. En je kunt bidden voor elkaar, zelfs voor mensen die je niet eens persoonlijk kent. In Christus ben je verbonden. Waar ter wereld je ook komt, overal ontmoet je je geestelijke familie. Nergens ben je vreemd, overal ben je thuis.

“De groeten van Paulus!” (een kijkje in het netwerk van christenen)

Paulus sluit af met groeten: om te bemoedigen (1); om aan te vuren (2); om verbonden te blijven (3).

1

Kun je dit niet beter overslaan: al die namen, die groeten aan/van allerlei mensen? Wat moet je daar mee? Ja, je hebt belangrijke en minder belangrijke Bijbelgedeelten, zeker. Niet alles in de Bijbel heeft het zelfde gewicht. Toch kan dit inkijkje in Paulus’ netwerk ons geloof wel degelijk verrijken. Eerder al zagen we, dat Paulus de mensen in Kolosse nog nooit persoonlijk had ontmoet. Daar zie je al aan, dat de geloofsgemeenschap virtueel is, een netwerk. Je ziet elkaar niet, kent elkaar soms niet eens, toch ben je al familie!

Als Paulus deze brief schrijft, zit hij gevangen. In Handelingen lees je dat Paulus na zijn derde reis gevangen genomen is. Eerst zit hij vast in Jeruzalem, daarna in Caesarea, en na een hele tijd in Rome. Als hij deze brief schrijft, weten ze het ook in Kolosse al, dat hij gevangen zit. Hij zit dan dus al een behoorlijke tijd vast. Want heel dat internationale netwerk van christenen is er blijkbaar al van op de hoogte. En overal leven ze intens met hem mee. Dat merk je ook hier: Paulus wil hen graag vertellen hoe het met hem gaat.

Toch vertelt hij geen details, die houdt hij buiten zijn brief. Die moeten twee mensen komen vertellen: Tychikus en Onesimus. Paulus was niet alleen, in zijn gevangenschap. Er waren mensen bij hem, of die hem bezochten.

Eén van hen is Tychikus. Hij moet de mensen in Kolosse niet alleen informeren. Nee, door dat te vertellen, moet hij de mensen bemoedigen (staat er). Kun je je dat voorstellen? Hoe ben jij/bent u bezig met christenen die om hun geloof gevangen zitten? Wat kun je doen? Nu, je kunt nieuws over hen zoeken, en dat met elkaar delen. Niet alleen omdat je begaan bent met hun lijden, en voor ze bidt. Hun verhalen kunnen ons ook geweldig bemoedigen. Bijvoorbeeld als je hoort hoe ze het volhouden. Hun gebed, hun strijd, dat ze Jezus niet verloochenen terwijl ze gemarteld worden. Dat ze niet bang zijn maar intens op Jezus vertrouwen. Van zulke getuigenissen gaat een krachtige boodschap uit. Niet over die mensen, maar omdat je zo ziet hoe Gods Geest werkt! Wat kun je daar enorm door gesterkt worden in je geloof! Dat moet Tychikus dus doen.

Paulus noemt hem: onze geliefde broeder, onze trouwe helper en mededienaar van de Heer. Dat is een soort aanbeveling. Tychikus is niet zo maar iemand, maar een christen die zijn trouw heeft laten zien. Van wie iedereen weet, dat hij zijn leven helemaal aan Jezus wijdt.

En dat zegt Paulus ook van de tweede persoon die hij naar de gemeente stuurt: Onesimus. Daar zit ook een verhaal aan vast. Onesimus kom je tegen in de laatste brief van Paulus in het Nieuwe Testament (vóór Hebreeën). Onesimus was een slaaf, die bij zijn meester Filemon was weggelopen. Een weggelopen slaaf, die kon nergens meer terecht. Hoe hij het klaargespeeld heeft weten we niet, maar hij is naar Paulus gevlucht. En hij is tot geloof in Jezus Christus gekomen! Ineens is hij van een rechteloze slaaf een broer in Gods familie geworden.

En nu stuurt Paulus hem terug naar Kolosse, waar hij blijkbaar vandaan kwam. Waarschijnlijk met die brief aan Filemon, zijn meester. Daarin doet Paulus een beroep op de christen Filemon om zijn slaaf weer aan te nemen. Maar nu als broer in de Heer. In de gemeente zal dit ook bekend geweest zijn. Door hem zo met Tychikus mee te sturen zit hier ook een oproep aan de gemeente in. Mensen, wijs de weggelopen slaaf niet af, neem hem op in jullie broederkring. Want hij is, zegt Paulus, onze trouwe en geliefde broeder die een van u is.

Wat een bemoediging gaat er van zo’n klein Bijbelstukje uit! Het is alsof je Psalm 133 hoort. In de oude vertaling staat daar: Hoe goed (…) is het als broeders ook tezamen wonen. Dat is wat anders dan wat in de NBV staat, waar staat: Hoe goed is het (om) als broeders samen te wonen! Als we dat lezen/zingen, lijkt het een soort lof op de broederband in de gemeente. ‘Wat fijn dat we een gemeente zijn!’ Maar dat kan zo maar wat zelfgenoegzaam, zelfingenomen gaan klinken. De psalm zegt iets anders, geeft uitdrukking aan het wónder van die gemeenschap. Hoe geweldig is het, als we ook echt samen wónen! Als dat wonder van mensen die verbonden zijn zich voordoet. Dat is niet vanzelfsprekend, als het om zondige mensen gaat. Het is een wonder als je samen een veilige gemeenschap bent, waarin ieder ruimte voelt. Dat wonder, daar kun je naar verlangen, daar kunnen we aan werken. Zo bemoedigt Paulus de gemeente, met de twee mensen die hij stuurt.

2

Dan komt er een aantal groeten, van een aantal personen. Het Griekse woord dat hier staat voor groeten, heeft een warme klank. Er zit iets in van ‘elkaar omhelzen’, elkaar een ‘hug’ geven. Eigenlijk zegt Paulus: een dikke knuffel van de volgende personen… Als je christenen uit Afrika ontmoet, dan voel je dat meteen: ze omhelzen je, kussen je. Je bent familie, één van hen.

“Eigenlijk zegt Paulus: een dikke knuffel van de volgende personen…”

De eerste groet komt van Aristarchus (zie ook Handelingen 19,29; 20,4; 27,2). Er is niet veel over hem bekend, maar hij is blijkbaar al die tijd bij Paulus gebleven. Ook toen het gevaarlijk werd, liet hij Paulus niet in de steek. Daarom noemt Paulus hem mijn medegevange. Dat wil niet zeggen, dat hij met Paulus was gearresteerd en vast zat. Nee, Paulus bedoelt dit geestelijk, zoals hij Tychikus ‘medeslaaf’ noemde. Het is iemand die net als Paulus is ‘gevangen’ door de Geest van Christus. Zijn leven is volledig in beslag genomen door Christus.

Als tweede noemt Paulus dan Marcus (zie ook Handelingen 12,12). Hij is Paulus’ reisgenoot vanaf zijn eerste reis, samen met Barnabas (Handelingen 13,5). Later ontstaat er verwijdering tussen Paulus en Barnabas (Handelingen 15, 37-39). Maar die is nu blijkbaar verleden tijd, anders zou hij Marcus, Barnabas’ neef, niet noemen. Paulus geeft de gemeente instructies: ontvang hem als hij komt gastvrij! Misschien is hij bang, dat ze Marcus nog steeds zien als iemand die met Paulus in onmin leeft. Dan zouden ze misschien wat wantrouwig tegenover hem staan. Maar die verwijdering is voorbij, en dus zegt Paulus: ontvang hem hartelijk.

Dan noemt Paulus een zekere Jezus Justus, van wie we verder niets weten. Deze drie noemt Paulus de enige Joden die met mij meewerken voor Gods koninkrijk. Uit Romeinen 11 weten we hoeveel verdriet Paulus had om zijn joodse volksgenoten. Omdat de meeste Joden Jezus niet aannamen. Maar er waren dus wel Joden die Christus als redder aanvaardden. Dat was voor Paulus een geweldige troost, zoals hij hier ook schrijft.

Dan noemt hij Epafras, de geestelijke vader van de gemeente Kolosse. Hij geeft een prachtig getuigenis over hem: Ik kan van hem getuigen dat hij zich erg voor u inspant en ook voor de mensen in Laodicea en Hiërapolis (twee buurgemeenten). Op afstand is Epafras bezig met de gemeente, dagelijks zelfs, kun je wel zeggen. Hij strijdt in zijn gebeden, hij bidt intens voor hen.

Al deze mensen zijn met die gemeente bezig. Biddend, strijdend, betrokken. Dit mag de gemeente aanvuren. Wij kunnen zo onze zorgen, moeiten, teleurstelling hebben. Maar je kunt ook voor jouw geestelijke familie en haar leiders bidden, strijden in gebed. Dat God ons steeds voller maakt van zijn Geest. En dat we vasthouden aan het geloof dat ons geleerd is.

Ten slotte noemt Paulus dan Lucas, onze geliefde arts, en Demas. Lucas kennen we, van de twee Bijbelboeken Lucas en Handelingen. De dokter die in Paulus’ gezelschap meereisde, vooral op het laatst, tot Rome (2 Timotheus 4,11). Om voor hem te zorgen; en ook als mededienaar van het evangelie.

De personen van wie Paulus de groeten overbrengt, zijn allemaal mensen met een verhaal. Een verhaal van toewijding aan Christus, passie voor zijn evangelie. Betrokken bij de groei van Gods koninkrijk. Geloven in Jezus maakt van jou een burger van het hemelrijk. Je hoort bij een wereldwijd volk, Gods ‘world wide web’! We kunnen zo makkelijk opgaan in ons eigen kerkelijke wereldje. Blijf beseffen dat Gods werk oneindig veel groter is dan dat kleine kringetje. En dat hij bezig is een wereldvolk te vormen. Komen wij mee in Gods wereldwijde plan?

“Je hoort bij een wereldwijd volk, Gods ‘world wide web’!”

3

Vanaf vers 15 noemt Paulus dan mensen aan wie de gemeente zijn groeten moet doen. Allereerst aan een andere gemeente, Laodicea. Kolosse en Laodicea lagen op zo’n 50 à 60 km. afstand van elkaar, buurgemeenten dus. Vandaag onvoorstelbaar: het huidige Turkije was bezaaid met jonge christelijke gemeenten.

Paulus noemt afzonderlijk een zekere Nymfa, mogelijk een joodse vrouw. Blijkbaar komt de gemeente daar samen in haar huis. De kerk van toen bestond uit huisgemeenten. Iemand heeft gezegd: de kerk hield op missionair te zijn toen er kerkgebouwen kwamen. Kerkgebouwen kwamen er toen de kerk steeds meer groeide. Uiteraard werd het toen onpraktisch om in huizen samen te komen. Maar inderdaad, bij je buren komen doe je eerder dan een kerkgebouw binnen stappen. Wij zouden onze wijkkringen daar prima voor kunnen benutten. De kerk is meer dan de zondagse samenkomst, het is ook het leven daarbuiten. Daar gebeurt het, daar beweegt de kerk, daar is de groei te zien en te ervaren.

“De kerk hield op missionair te zijn toen er kerkgebouwen kwamen”

Zo eindigt Paulus’ brief aan de Kolossenzen. En hij wil dat zijn brief ook in Laodicea wordt voorgelezen. En andersom, die aan Laodicea in Kolosse. Paulus’ brieven hadden toen al een bepaalde status, een hoog geestelijk gewicht. Petrus stelt ze zelfs bijna gelijk aan dé Schriften, de Bijbel. Daaruit blijkt niet alleen Paulus’ gezag als apostel, ook zie je hier de Bijbel ontstaan. De door de Geest geademde boeken waarin God spreekt.

Afsluitend noemt Paulus dan nog een zekere Archippus. Die moet blijkbaar aangespoord worden om een taak te vervullen die hij van God kreeg. En dan sluit Paulus af: met een eigenhandig geschreven groet. Zijn persoonlijke handtekening, zeg maar, bewijs van echtheid van de brief. Waaraan hij nog één persoonlijk elementje toevoegt: denk aan mijn boeien. Daarmee vraagt hij de gemeente voor hem te bidden, hij blijft een mens. Toch spreekt hij ook hiermee als apostel. Zijn boeien zijn het symbool van het lijden dat Christus hem oplegt. Het lijden dat hij ondervindt is een lijden waartoe hij geroepen is. Hij is evangeliedienaar juist ook door te lijden. Een levende illustratie van wat Christus volgen betekent (zie ook 1,24). Ook zo is zijn leven een getuigenis dat bemoedigt. En daarom kan hij afsluiten met hen en ons te zegenen: genade zij met u!

Amen.

 

Kol. 4, 7-18 Kol. 4, 7-18

 

 

Dit vind je misschien ook leuk...

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *